Wat een sportfederatiewerker aan sociaal werkers kan leren

item_left

item_right

Wat een sportfederatiewerker aan sociaal werkers kan leren

Artikel

Beeld: Vlaamse Boks Liga vzw

Ibrahim Emsallak werkt bij de Vlaamse Boks Liga aan de promotie en omkadering van de bokssport in Vlaanderen. Daarin schuilt meer sociaal werk dan een buitenstaander op het eerste zicht zou vermoeden. In dit artikel tonen we wat sociaal werkers daarvan kunnen leren.

Multi tasken

Als algemeen coördinator werkt Ibrahim bij de Vlaamse Boks Liga aan de ontwikkeling van de bokssport in al haar facetten. Dat is best een veelzijdige job.  Hij zorgt dat de boekhouding klopt. Hij ontwikkelt laagdrempelige projecten en volgt ondertussen het topsportbeleid mee op. Tussendoor gaat hij regelmatig op clubbezoek en organiseert hij opleiding voor trainers. En ga zo maar door. In een kleine federatie is het helemaal niet vreemd om te multi-tasken. Zeker niet als je weet dat de Vlaamse Boks Liga tot 2017 louter op vrijwilligers draaide. Ibrahim zegt:

“Er waren in 2016 nog geen beroepskrachten in dienst. Maar in augustus van dat jaar veranderde dat. De federatie wilde toen de stap zetten naar volwaardige erkenning en subsidiëring. En dus vroegen ze me voor een gesprek. Men wilde via subsidies een algemeen coördinator aanstellen die stappen zet in de professionalisering van de sport. Ik zegde toe, en van september tot december hielp ik mee als vrijwilliger om ons dossier als gesubsidieerde unisportfederatie in orde te krijgen. Dat lukte en vervolgens kon ik beginnen in januari 2017.”

In dat hele ontwikkelingsproces heeft het Vlaamse Risicovechtsportplatform een belangrijke rol gehad. Els Dom en Ineke Daelman zijn voor Ibrahim een partner in crime in de professionalisering van de bokssport. Ze begeleiden de federatie in dat hele ontwikkelingsproces. Want er zijn anno 2020 nog heel wat mensen die twijfelen aan het nut van boksen en het potentieel ervan voor kwetsbare burgers. Dan heb je organisaties zoals het Risicovechtsportplatform nodig die academische onderbouw geven voor het broodnodige werk dat ze uitvoeren.

Boksen is inclusief  

Een deel van Ibrahim’s job bestaat uit het ontwikkelen van sociale en laagdrempelige boksprojecten. Die focus is eigenlijk niet zo vreemd. Laagdrempeligheid en diversiteit zijn nu eenmaal eigen aan het DNA van de bokssport. Dat merkt Ibrahim op:   

“In onze bokssport is het sociale en het sportieve helemaal verweven. Iedereen is welkom. In de club zie je alle nationaliteiten. Ik zie alleen belgen, maar een buitenstaander zal misschien zeggen dat er ook veel mensen zijn met een migratie-achtergrond. Voor ons is er geen extra focus op laagdrempelige sportbeoefening nodig, want de bokssport in zijn geheel is al heel laagdrempelig. Zeker als je het vergelijkt met andere sporten.”

Toch benadrukt hij dat bepaalde boksclubs verder gaan in hun sociaal engagement. Hij heeft het dan over trainers die de vaardigheden bezitten om de leefwereld van hun jongeren te kennen. Dat voordeel hebben veel bokstrainers tegenover bijvoorbeeld onderwijsleerkrachten, aldus Ibrahim:

"Ik zie soms leraars die gedrag willen veranderen bij hun leerlingen. Maar het lukt hen niet, terwijl bokstrainers daar wel in slagen. Dat komt omdat boksen bepaalde jongeren echt motiveert. Op de club zien die jongeren de meerwaarde wel van wederzijds respect. Want het is inherent aan de sport. Je hebt mensen nodig die spreken met empathie. Verwacht bijvoorbeeld niet dat gasten met het beste materiaal komen, want sommigen kunnen dat niet betalen. Als je hen publiekelijk daarop aanspreekt is dat vernederend. Voeling met de leefwereld is cruciaal.”

Hij legt uit dat het voordeel van het boksmilieu is dat veel mensen deze empathie kunnen opbrengen. Ze zijn ervaringsdeskundig. Dat maakt de sport geschikt voor sociale doeleinden. Maar een andere sleutelfactor zit in de trainingsaanpak van bepaalde voorbeeldclubs. We mogen het belang niet onderschatten van clubs die trainingsmomenten aanbieden waarbij alle niveau’s samen trainen, zo zegt hij:

“De succesformule van heel wat boksclubs is dat ze een kruispunt ontwikkelen waar jongeren van een lager niveau samen sporten met mensen met een hoger niveau. Bij de Uitdaging in Genk en bij de Brussels Boxing Academy doen ze dat heel goed. Er zijn dagen dat de toppers apart trainen, maar er zijn ook dagen waar beginnende jongeren samen trainen met de grote voorbeelden. Die leren van elkaar. De gevorderden kunnen tijdens dezelfde training op hun niveau ook trainen, want er is differentiatie. Een topper kan op zijn eigen zak een moeilijke combinatie doen, terwijl een recreant ook kapot gaat aan zijn bokszak. Op het einde van de les is iedereen even moe en een gezamenlijke cooling down kan starten. Ontmoeting is belangrijk.”

Laagdrempelig én topsport

Zelf is Ibrahim de verpersoonlijking van die sociaal-sportieve visie. Dat zie je in het traject dat hij aflegde. Hij groeide op in de Genkse cité en leerde als jonge gast de kneepjes van het boksen onder de vleugels van olympisch bokser Abdel Wahabi. Die laatste koos na zijn deelname aan de Olympische Spelen in 1992 voor de ontwikkeling van een al even ambitieus maatschappelijk boksproject: De Uitdaging.

En zo leerde Ibrahim als tiener dat boksen laagdrempelig, sociaal én topsport kan zijn. Hij bleek ook talent te hebben. Op zestienjarige leeftijd schakelde hij binnen De Uitdaging een sportieve versnelling hoger. Hij ging meer trainen en de sportieve ambitie groeide. Zo ontpopte hij zich tot een Belgische kampioen in de bokssport.

Tegelijk liet de sociaal-sportieve visie hem nooit los. Wanneer hij later sport ging studeren aan de Vrije Universiteit van Brussel, koos hij voor zijn masterthesis een onderwerp dat niet in de opdrachtenlijst stond. Uit persoonlijke interesse onderzocht hij de sociale impact van boksen voor gedetineerden.    

Lab rats

Het formele en academische onderzoeksgedeelte in de gevangenis liet hij ondertussen varen, want Ibrahim vindt dat gevangenen te vaak bestudeerd worden. Of zoals hij zegt: “Er zijn al genoeg studies met die mensen. Ze worden echt vaak onderzocht! Ik wil gevangenen niet de indruk geven dat ze lab rats zijn”.

Wel inspireerde zijn thesis hem om vanuit zijn huidige rol in de federatie verder te werken aan sociale boksprojecten. Zo organiseert hij in 2020 een specifiek boksproject voor mensen in detentie. Ibrahim zegt:

“ Vanaf het najaar 2020 gaan we vanuit de federatie boksen doceren in de gevangenis van Oudenaarde. Het is super belangrijk dat die mensen de kans krijgen om te sporten, zonder meer. Dat klinkt gewoon, maar het is echt bijzonder. Ik ga nu op zoek naar een trainer. Zelf zal ik de eerste dagen mee begeleiden en  toezicht houden. Dit project gebeurt samen met Heather Loontjens van De Rode Antraciet. Ook de gevangenisdirecteur is heel open minded. Dat maakt het leuk om zo’n projecten te doen.”

Sociaal schaduwwerk

Het laagdrempelige boksproject in de gevangenis zou niet mogelijk zijn zonder de steun van Sport Vlaanderen, de Vlaamse sportadministratie. Die ondersteunt federaties om laagdrempelige sportbeoefening te promoten. Maar de sociale missie van Ibrahim en zijn federatie gaat duidelijk verder dan een relatief beperkte beleidsingreep van bovenaf.

Het gaat bij Ibrahim niet om een extraatje, maar om een ‘huisstijl’ die doorheen alle projecten loopt, en zo het ware gelaat van de boksfederatie anno 2020 bepaalt. Kenmerkend voor die  huisstijl: ‘Laagdrempelig’, ‘nabij’ en ‘concreet’.  Niet toevallig zijn dit waarden die ook in het sociaal werk heel belangrijk zijn. Ze sluiten bijvoorbeeld nauw aan bij  de 5 krachtlijnen die het sociaal werk formuleerde om zichzelf te definiëren. Zou het kunnen dat een generalist van een sportfederatie in de marge een alternatieve vorm van sociaal schaduwwerk ontwikkelt? En dat buiten alle geëffende paden om?

Wij vinden alvast van wel. Bewijskracht voor deze stellingname vinden we bij het verhaal van de initiator boksen. Jaarlijks organiseert de federatie deze cursus, met als doel om gevormde bokstrainers te creëren die sportdidactisch geschoold zijn. Dat klinkt eenvoudig, maar Ibrahim merkte dat er een grote kloof was. Veel trainers slaagden er niet in om hun diploma te behalen. Daarom ontstond het idee om een begeleidende aanpak te ontwikkelen om de kloof te overbruggen. Hij zegt:

“We vinden de inhoud van de initator heel belangrijk, maar het is niet gemakkelijk om onze leden ertoe te bewegen om de cursus te doen. Het is onze taak als federatie om onze leden klaar te stomen. Binnen onze opleiding moeten we daarom extra ondersteuningstools ontwikkelen. Na een tijdje heb je dan een nieuwe generatie van trainers die een nieuwe lichting van jongeren aanspreekt om deze cursus te volgen. Ik geloof dat dit binnen 4 à 6 jaar een groot effect teweeg brengt.”

Dat die tools ook bleken te werken is ondertussen bewezen. Jaarlijks studeren een tiental initiators af, waarvan in 2019 zelfs 19. Maar wat misschien nog het meest verbaast, is dat er ondertussen ook enkele analfabeten een diploma behaalden. 

Hoe je de kloof overbrugt

Uit Ibrahims relaas wordt duidelijk dat je de opleidingskloof niet zomaar overbrugt in één twee drie. Naast een geëngageerd lesgeverskorps en tijd zijn er twee andere sleutelfactoren onontbeerlijk: vindplaatsgerichte werkvormen en flexibele examenvormen.

Als eerste sleutelaspect haast hij zich om te benadrukken dat een goed opleiderskorps cruciaal is voor het welslagen van het project. Hij wijst dan vooral op de gave van geschoolde lesgevers die de taal van de doelgroep kennen. Het is gemakkelijk om moeilijke taal te gebruiken, maar het is veel moeilijker om complexe thema’s eenvoudig te brengen. Een goede trainer beheerst die kunst, zo zegt hij:   

“We hebben Hubert Fierens, die moeilijke kennis ook heel eenvoudig kan brengen. Ikzelf was er ook en ik deed heel de tijd mee. Om een voorbeeld te geven; de gasten waarmee we werken kennen niet direct het woord ‘homogene groepen’, dan is het aan mij om uit te leggen wat dat betekent via voorbeelden."

En daarnaast geeft Ibrahim mee dat voldoende tijd en beschikbaarheid van de lesgevers ontzettend belangrijk is. Dat die professionele tijd nu niet altijd ter beschikking is, is niet noodzakelijk een probleem voor Ibrahim. Hij lijkt er vrede mee te nemen dat een groot deel van de begeleiding in zijn vrije tijd gebeurt. Wanneer hij het logboek van zijn smartphone laat zien, blijkt bijvoorbeeld dat die vol staat met inkomende telefoontjes van cursusdeelnemers. Het is ontzettend belangrijk om intrinsieke motivatie te hebben en ter beschikking te staan. Die motivatie zie je ook bij de deelnemers zelf. Zeker bij de mensen die de Nederlandse of Franse taal niet beheersen. Hij zegt:

“Ik heb daar enorm veel mee gebeld. De deelnemers hebben ook heel goed opgelet en eigen notities genomen. Ze waren heel aandachtig in de les. Ik wil benadrukken dat dit heel slimme mensen zijn. Met één van die gasten bel ik echt veel. Om de drie dagen belt hij me met allerlei vragen. Dat bellen is voor hem een overlevingsstrategie. Je moet als begeleider veel geduld hebben. Maar ik doe dat met plezier. Veel gasten volgen die cursus in hun vrije tijd. Dan vind ik het niet moeilijk om mezelf op te peppen om te helpen. Ik gaf ook heel persoonlijk les en spreek de taal van die gasten, en kan af en toe de vertaling geven. Verder organiseerde ik in mijn vrije tijd gezamenlijke studiedagen. Op zo’n dagen studeerden we samen en legde ik op vraag bepaalde dingen opnieuw uit.”

Ook de Brusselse pionierspraktijk Brussels Boxing Academy, een boksclub die uit het geprofessionaliseerde jeugdwelzijnswerk ontstond bij D’broej, heeft een belangrijke rol gehad in de organisatie van de cursussen. Samen met hoofdlesgever Tom Flachet organiseerde de federatie vindplaatsgerichte werkvormen om de deelnemers op te leiden. Dat resulteerde in bijles op de club, gezamenlijke studiedagen en lessen die in het Frans konden gegeven worden.  Dat verlaagde de drempel enorm, aldus Ibrahim:

“We hebben vanuit de federatie Tom Flachet ingeschakeld om specifiek bijles te geven aan een aantal trainers uit het Brusselse. Tom is één van die toplesgevers die enorm veel expertise heeft om om te gaan met deze jongeren. Als één van de hoofdtrainers van de Brussels Boxing Academy is hij één van de trekkers van het boksen in België.  Dat was dus een super goede match. Hij gaf bijles en de lessen vonden in het Frans plaats op de club.”

Is dat wel kwaliteit?

Als laatste succesingrediënt benadrukt Ibrahim dat je flexibele oefen-en examinatievormen moet toepassen. Examens vonden mondeling plaats voor wie dat wenste. Er was daarvoor veel openheid bij de toezichthoudende Vlaamse Trainersschool.

Andere praktijkstemmen uit het werkveld uiten soms kritiek op die laatste omdat ze niet laagdrempelig genoeg zou zijn. Maar wanneer ik dit aan Ibrahim voorleg, benadrukt die net dat de Vlaamse Trainersschool enorm veel flexibiliteit aan de dag legde. Misschien leert dit ons dat als federaties de weg wijzen, de Vlaamse Trainersschool wel volgt. Want het voorbeeld van de boksfederatie toont aan dat er veel mogelijk is als een federatie bereid is om drempelverlagend te werken. Zo zegt hij: 

“Het is mee aan de Vlaamse Trainersschool te danken dat dit kon. Zo zijn er jongens bij die niet goed kunnen schrijven, en dan is het belangrijk om een mondeling examen te kunnen afnemen. Dat gebeurde via de goedkeuring van de denkcel van de Vlaamse Trainersschool. Ondanks het feit dat ze bepaalde normen en eisen hebben, geven ze de me de ruimte voor drempelverlagende initiatieven. Er is bijvoorbeeld iemand die analfabeet was in het Frans en het Nederlands. De man kon wel Arabisch, maar in België wordt hij als analfabeet beschouwd binnen onze instituten. Hij kan wel Frans spreken. Voor zo iemand is een mondeling examen de enige uitweg”.

Het verlagen van drempels zorgde er trouwens in geen geval voor dat de kwaliteit van de cursus omlaag ging. Integendeel, deze werkvormen bleken net een kwaliteitsinjectie te hebben opgeleverd. Dat merkte Ibrahim tijdens de examens:

“De kwaliteit ging helemaal niet omlaag. Één van de strafste praktijkexamens kwam bijvoorbeeld van een analfabete persoon. Dat was een heel bekwame trainer die echt botste op een drempel, en een duw in de rug nodig had. Hij presenteerde veel oefeningen met differentiatie en variatie. Het was een mooie ervaring om dit examen te zien. Dit gaf veel voldoening voor het geleverde werk.”

De ervaring van Ibrahim leert dus dat kwaliteit en laagdrempeligheid helemaal geen tegengestelden zijn. Deze mythe duikt nochtans regelmatig op in discussies in de sportwereld én in het sociaal werk.

Moeilijk bereikbare groepen bestaan niet

De meest cruciale kernboodschap uit het betoog van Ibrahim is dat je pas succes hebt als je vertrekt vanuit de leefwereld van je doelgroep. Mensen benader je altijd met respect. Dat blijkt ook als we, nadat hij aantoonde dat zelfs analfabeten een vts diploma kunnen behalen, vragen of moeilijk bereikbare doelgroepen bestaan volgens hem. We vinden zijn antwoord best inspirerend:

Moeilijk bereikbare groepen bestaan als je ze benadert via de reguliere wegen en middelen. Maar sommige mensen moet je via andere wegen bereiken. Het klopt dus misschien dat mensen moeilijk bereikbaar zijn vanuit een beperkte benadering. Maar als je dan je comfortzone verlaat, dan besef je dat de weg er wel is. Als je de weg niet kent, zijn sommige mensen moeilijk bereikbaar. Maar er zijn instructies, en die moet je volgen. Dan ga je niet verdwalen. Ik snap dat dit niet vanzelfsprekend is. Ik denk bijvoorbeeld dat 90 procent van de mensen in het onderwijs daarop botst. Bijgevolg zeggen ze dat het moeilijk is. Er is ook niet één oplossing. Er is niet één kaart die de weg toont. Maar iemand die vertrouwd is met hun leefwereld, weet heel goed welke weg hij moet bewandelen. Voor zo iemand is dat niet moeilijk. Vaak botsen die jongens trouwens op hetzelfde probleem. Die zeggen: “ik vind mijn leerkracht net heel moeilijk te bereiken”, of “ik weet niet hoe ik hem moet aanspreken” of “ik laat al lang een alarmbel rinkelen, maar die begrijpt mij gewoon niet”.   

Dit antwoord overtuigt ons helemaal dat Ibrahim naast federatiemedewerker ook een sociaal werker is.

Lessen voor sociaal werkers

Uit dit verhaal kunnen klasssiek geschoolde sociaal werkers leren dat ze lang niet alleen zijn. Met een frisse blik vinden ze ook gelijkgezinden in andere sectoren en beroepsgroepen.

Deze straffe vernieuwers zijn misschien een tikkeltje anders. Maar door hun no-nonsense aanpak bouwen ze aan oplossingen voor complexe uitdagingen die voor velen onopgelost blijven. En toch benoemen ze zichzelf daarom nog niet als een sociaal werker. Dat label is voor hen een te eng hokje om de veelzijdigheid van hun werk te labelen. Ze zijn namelijk ook sportorganisator of netwerkmakelaar.

Hun aanpak is (nog) niet doordrenkt van een dominant neergeschreven canon of kennisregime. Toch is het glashelder dat de aanpak van Ibrahim wordt gestuurd door een aantal ‘universele’ basisprincipes waarbij respect en nabijheid centraal staan. Dat geldt ook voor de toonaangevende sociaal-sportieve praktijken zoals Brussels Boxing Academy en De Uitdaging.

Hierin schuilt een groot leerpotentieel voor klassiek geschoolde sociaal werkers die met het lezen van dit verhaal kunnen concluderen dat een overstap naar een carrière als sportfederatiemedewerker nog steeds tot de mogelijkheden behoort. Al staan er daarvoor wel een aantal sporttechnische barrières in de weg. Om federatiemedewerker te worden heb je nu eenmaal vaak ook sportieve diploma’s nodig. Wel toont dit verhaal dat ook deze drempels overbrugbaar zijn, want de initiator boksen zal in 2020 terug plaatsvinden. Mogelijk is een deelname aan deze cursus voor sociaal werkers wel een mooie stap naar een totale carrièreswitch!