De boekentip van Elly Van Eeghem

item_left

item_right

De boekentip van Elly Van Eeghem

an

In de reeks 'De boekentip van' spoort Demos best persons op vlak van kunst- en cultuurparticipatie op en vraagt hen welk boek hun werk en visie beïnvloed heeft. In dit deel spreken we met Elly Van Eeghem die werkt als multidisciplinair maker vanuit specifieke stedelijke contexten. Ze is als docent en artistiek onderzoeker verbonden aan KASK School of Arts Gent en is één van de vijf Stadsresidenten van Kunstencentrum Vooruit.

Sinds 2012 werkt Elly Van Eeghem aan het langlopend project ‘(Dis)placed Interventions’ rond de verbeelding van stadsontwikkeling en haar consequenties. Ze focust op plekken in binnen- en buitenland die een ingrijpende fysieke of sociale verandering doormaken. Specifiek legt ze verbanden tussen perifere wijken in Westerse steden en haar thuisstad Gent.

Na interventies in Parijs en de Bloemekenswijk in Gent (eerste fase) en Berlijn en de Gentse tuinwijk Malem (tweede fase) werkt Elly Van Eeghem momenteel aan de derde fase van het project. Daarvoor trok ze eerst naar Montréal, waar ze de video-performance ‘Barrière’ maakte, om vervolgens naar de wijk Nieuw Gent te trekken en er met schoolkinderen en buurtbewoners aan de slag te gaan vanuit het collectief ontwerpatelier CAMPUS.

             (c) Michiel Devijver

Dēmos: Welk boek heeft jouw werk en visie op kunst- en cultuurparticipatie beïnvloed?

Elly: “In sommige periodes ben je zodanig bezig dat je meer leert over wat participatie is door het te doen. Maar er zijn wel twee boeken waar ik altijd naar teruggrijp. Aan het begin van mijn project heeft iemand mij een tekst aangeraden van een auteur waar ik tot dan nog nooit van gehoord had: Nikos Papastergiadis, een Australische cultuurwetenschapper. De tekst heet ‘Collaboration in art & society’ (2009) en is deel van het boek ‘Cosmopolitanism and culture’, dat later is uitgegeven.

Het andere boek is ‘Together’ (2012) van Richard Sennet. Ik heb dat sinds twee jaar in mijn werkruimte liggen en neem dat regelmatig vast. Ik ben dat beginnen lezen toen ik aan het filmen was in Montreal in 2015. Dat boek gaat over samenwerken en hoe samenwerking gevormd wordt. Maar voor mij gaan de belangrijkste passages over hoe we niet samenwerken en – specifiek in de stedelijke context - hoe we niet samenleven maar eerder naast elkaar leven. Daar heb ik veel aan gehad.”

Dēmos: Waar gaan de beide boeken over? Welke kerngedachtes blijven je bij?

Elly: “Ik las de tekst van Nikos Papastergiadis aan het begin van mijn project en vond het interessant om te lezen dat hij de kunstenaar niet als een soort geïdealiseerde buitenstaander en producent ziet maar eerder als iemand die een tussenpersoon, bemiddelaar en samenwerker is. Voor hem ben je als kunstenaar deel van een groter sociaal proces, waarin je dingen in gang zet en waardoor betekenissen ontstaan die niet stoppen wanneer jij dat bepaalt. Je bent als maker maar een schakel in een voortdurend proces.

Die gedachte vind ik heel inspirerend en belangrijk om in mijn achterhoofd te houden tijdens mijn werk. Het gaat niet om mij. Ik sta niet buiten de wijk waarin ik werk en buiten de ontwikkelingen die daar plaatsvinden. Ik heb een identiteit en een bepaalde rol en mensen kijken met een bepaald perspectief naar mij. En het feit dat ik hier iets doe, is een schakel in een groter proces waar ik geen meester van ben.

Wat ook in de tekst ‘Collaboration in art & society’ zit, is dat voor Papastergiadis de kunstenaar niet zozeer een content provider is, iemand die inhoud aanlevert, maar wel een 'context shifter'. Dat vind ik binnen mijn werk heel relevant. De titel van mijn onderzoek ‘(Dis)placed interventions’ verwijst ook letterlijk naar het verschuiven van contexten. Ik doe interventies in één wijk, film die en verschuif die vervolgens naar een andere wijk. Het is die verschuiving die inhoud aanlevert en niet zozeer ikzelf.

Door die verschuiving gaat er in de hoofden of levens van toeschouwers en deelnemers betekenis ontstaan, in plaats van dat ik hen iets opleg. Iets wat in Parijs gebeurt, spreekt tot iets wat in Gent gebeurt. Door die dingen te verschuiven of met elkaar te laten spreken, vertel je iets over een groter verhaal. Ik ben niet de kunstenaar die aan het stuur zit en het allemaal aanlevert, maar ik creëer een context – soms samen met andere mensen - waardoor verschillende betekenissen vanzelf naar boven komen. En dat is voor de ene mens soms totaal anders dan voor een andere.

Het feit dat ik een schakel ben in een groter proces gaat niet alleen over mijn relatie met buurtbewoners, maar ook over het feit dat ik vaak werk in wijken waar een stadsvernieuwingsproject gaande is. Er is dus evengoed een dialoog met beleidsmakers en stadsplanners, die naar je werk kijken en het soms inschakelen in hun verhaal. Mijn werk staat niet op zich, maar komt binnen in een wijk met een geschiedenis en een geplande toekomst. Het is belangrijk me daar bewust van te zijn.”

                    (c) Michiel Devijver

Dēmos: Merk je dat deelnemers of toeschouwers dat ook zo zien of word je soms in een meer sturende rol geduwd?

Elly: “Zo intensief samenwerken met mensen en het proces zo hard opengooien, is altijd heel uitdagend. Het is makkelijk in theorie om te zeggen: ik sta niet aan het stuur en deelnemers bepalen evenveel waar het naartoe gaat en wat dat proces is. Maar dat evenwicht is heel moeilijk te zoeken want tegelijkertijd heb je dingen voor ogen die je belangrijk vindt of die je naar boven wil halen. Het is ook nodig dat er iemand op bepaalde momenten beslissingen maakt of richting aangeeft.”

Dēmos: In hoeverre heb je de mensen die je bij je creatieproces betrekt nodig om die context shift te maken?

Elly: “In de eerste fase van mijn project ben ik degene die een context shift maak. Ik breng een voorstelling uit de ene wijk binnen in de andere. Dat is de verschuiving die ik aanlever. De gesprekken die ik nadien voer met bewoners gaan daarover, over herkenbaarheden en vreemdheden die mensen ervaren. Maar in het vervolgproces zijn we samen de contextverschuivers, wanneer er collectief gewerkt wordt in een atelier waar ik evenwaardig ben aan de deelnemers. Die verschuiving zit dan niet meer in het feit dat ik iets aanlever, maar dat we iets samen aan het doen zijn.

In ‘Together’ van Richard Sennett is samenwerking ook een centraal thema. De basisgedachte achter dat boek is dat samenwerking voor ons als mens iets heel natuurlijk is, maar dat de huidige maatschappij een heleboel van die natuurlijke skills afleert. Het boek beschrijft verschillende vormen van samenwerking en solidariteit maar gaat even goed over hoe we niet samenwerken en hoe vormen van ongelijkheid ontstaan. Wat voor mij belangrijk is, is dat hij een grote rol ziet in het stimuleren van verbeelding. Door een bepaalde situatie te verbeelden kan je bij mensen herkenbaarheid of sympathie rond samenwerking oproepen.”

Dēmos: Creëer jij in je werk bewust situaties waarin mensen weer op een natuurlijke manier gaan samenwerken, bijvoorbeeld zoals ze dat als kind deden?

Elly: “Die verbeelding hoeft niet zozeer nostalgisch of herkenbaar te zijn, maar ik vind het wel belangrijk om mensen ermee te confronteren. En dat in relatie tot iets waar Sennett voorvechter van is en waar het in zijn laatste boek over zal gaan: de open stad. Sennett zegt dat verbeelding heel hard nodig is omdat we meer en meer in gesloten steden terechtkomen waarin we situaties of mensen die anders of vreemd zijn niet meer tegenkomen.

We evolueren naar een eilandstad met monofunctionele, geïsoleerde stadsdelen die voor een bepaald doelpubliek ontworpen zijn en waar andere publieken geweerd worden. Als je je dan enkel van stadsdeel naar stadsdeel beweegt, kom je geen andere leefwerelden meer tegen en dat werkt opnieuw in de hand dat we dat samenwerken afleren. We komen niet meer in contact met mensen die verschillend zijn terwijl dat net de definitie is van een stad.”

                  (c) Michiel Devijver

Dēmos: Hoe vertaal je die gedachte naar jouw werk?

Elly: Met zijn concept ‘De open stad’ pleit Sennett er niet voor om grenzen weg te halen. Hij geeft grenzen net een heel belangrijke rol, maar wel op voorwaarde dat het hybride grenzen zijn, zoals de grens tussen land en zee voortdurend verschuift door eb en vloed. Zijn pleidooi is om gemeenschapsvoorzieningen niet steeds in het centrum van een wijk te plannen maar op de grens van twee stadsdelen. Die gedachte is niet nieuw, maar tegelijkertijd is de mainstream houding nog steeds dat als we een wijk willen revitaliseren we vooral moeten inzetten op de kern van de wijk en daar een vitaal centrum van moeten maken. Dat is ook de taal die gesproken wordt over het stadsvernieuwingsproject in Nieuw Gent.

Toen ik op zoek ging naar een nieuw atelier was dat boek heel bepalend voor mijn keuze om het atelier niet in het centrum van de wijk, maar op de rand tussen twee wijken te installeren. Om te proberen net op zo’n plek ontmoeting mogelijk te maken en iets te laten gebeuren.”

Dēmos: Welke zin of citaat uit beide boeken pik je eruit om anderen te inspireren?

Elly: “Misschien vind ik een vraag wel relevanter dan een citaat. Op een goeie vraag kan je soms maanden blijven sjieken.

Uit ‘Collaboration in art & society’ van Nikos Papastergiadis:

First - If the aim is to change society is the perifery the best place to start?;
Second - What kind of insight comes after shock?;
Third - Can there be an open dialogue when members of the public are constructed as ignorant dudes?;
Finally – Did the dematerialisation of the art object encourage the rematerialasion of the social process as art?

In ‘Together’ beschrijft Richard Sennet een citaat van Michel de Montaigne: ‘When I am playing with my cat, how do I know she is not playing with me?’. Dat gaat voor mij over de positie van een kunstenaar die niet simpelweg aan het roer staat, maar deel is van een groter geheel. En dan kan je je dus afvragen: wie participeert met wie en aan wat? Ben ik als kunstenaar niet ook deelnemer aan het pad dat iemand anders aan het bewandelen is en aan het verhaal dat iemand anders aan het schrijven is?”