Met beperkte mogelijkheden van sport onbeperkte toekomsten bouwen

item_left

item_right

Met beperkte mogelijkheden van sport onbeperkte toekomsten bouwen

hasna

Beeld: Wedstrijd in Rusland tussen ambassadeurs van Save the Dream en vrouwen en kinderen - Via Save the Dream - CC BY 2.0

Tijdens het Sportinnovatiecongres van Sport Vlaanderen op 17 oktober 2019 gaf onze directeur Bart Rogé een inspiratiesessie over denken in termen van kansen en niet van problemen. Hij vertrok daarbij vanuit ervaringen uit de cultuur- en jeugdsector. Sport kreeg de uitdaging om het nog beter te doen. We plaatsen hieronder zijn toespraak van de sessie:

Dames en heren. Ik heb een beperking. Iedereen die van mij ooit al een e-mail ontving zal dat beamen. Daar staat gegarandeerd een schrijffout of kromme bewoording in. Ik ben namelijk dyslectisch – maar dat heeft me niet belet om directeur te worden van Demos - een kenniscentrum dat inzet op gelijke kansen en inclusie in cultuur, jeugdwerk en sport.

Florian Van Acker heeft een verstandelijke beperking maar dat belet hem niet om eerste op de wereldranglijst te staan in het pingpong. Gitte Haenen heeft één been maar dat beperkt haar niet om goud te pakken op de 100 meter en in het verspringen, dit jaar tijdens de Grand Prix in Zwitserland. Radja Nainggolan is zoon van een vluchteling, groeide op in een één-oudergezin dat het niet makkelijk had op Linkeroever, maar dat beperkte hem niet om te schitteren als vetbetaalde voetbalinternational.

Jullie begrijpen waar ik naartoe wil. We hebben allemaal beperkte mogelijkheden, maar dat belet ons niet om een onbeperkte toekomst uit te bouwen.

Er gaat een ongelofelijke kracht uit van sport. En topsporters belichamen die kracht. De kracht om door beperkingen te breken, om moeilijke situaties te overstijgen, vanuit toewijding, individueel talent en team effort. Topsporters hebben hun blik ver op de toekomst gericht en bouwen – dag na dag - krachtdadig naar die toekomst toe. Daarom blijft sport ons inspireren en vinden we het belangrijk dat iedereen – arm of rijk, met beperking of niet, wit of van kleur – op die kracht kan inpikken. Ook de kracht van sport bouwt onbeperkte toekomsten. Dat ‘Sport for all’- idee wordt in het Vlaams en lokaal sportbeleid nog altijd met veel vuur uitgedragen.

Ik geloof sterk in de kracht van sport en met Demos dragen we die ook graag uit. Maar begrijp me niet verkeerd. Ik breng hier geen naïef happy-wappy-kumbaya verhaal. Florian, Gitte en Radja werden in hun kracht gezet door clubs en trainers die de beperkingen van hun sporters goed in het vizier hadden en zich daarop organiseerden. Ze stelden zich de vraag ‘Hoe moeten wij het anders doen om tot die kracht te komen?’ Dat, beste mensen, is het leidmotief voor innovatie in de sport waar Demos voor staat. Hoe kunnen we het anders doen zodat iedereen tot de kracht van sport kan komen?  

Want naast Florian, Gitte en Radja staan Leen, Fatih en Simon die nooit tot topsport zullen komen maar wel de kracht van sport willen benutten. Leen wil fit blijven en vrienden maken bij de U14 in haar gemeente, maar zit vooral op de bank. Nu Leen wat ouder wordt, weet de coach niet meer hoe hij moet omgaan met de mentale beperkingen van Leen en hoopt hij stilletjes dat ze doorschuift naar de G-club 20 kilometer verder op. Fatih was in Syrië een begenadigd football adept. Hij sluit graag aan bij een club in het Waasland omdat hij weet dat dat hem zal helpen bij zijn integratie. Maar hij is snel ontnuchterd door kwetsende opmerkingen op en naast het veld. En Simon, die superenthousiast was dat zijn zwemclub straks in het nieuw zwembad zal trainen, kreeg van zijn ouders te horen dat het verhoogd lidgeld nu echt wel onbetaalbaar is geworden.

Dat zijn ze: de beperkte mogelijkheden van sport… . Leen, Fatih en Simon delen ze met de bestuurders, coaches en trainers van hun club. De beperkte draagkracht. Financieel, naar mankracht, naar competenties toe. Ze delen de beperkte mogelijkheden met lokale overheden, sportdiensten en de politieke beslissers…. Hoe kunnen wij het samen anders doen om iedereen tot de kracht van sport te brengen?

Dingen anders doen is lastig

Dames en heren, dingen samen anders gaan doen is lastig. Vier jaar geleden verbouwden mijn vrouw en ik ons huis. De lichtschakelaar naar het bureau stond vroeger links van de deur, nu staat die rechts. Dat was logischer. Maar tot op vandaag grijp ik nog altijd naar links om het licht aan te doen. Gewoontes slijten in tot ze routines worden, vaste gedragspatronen. Dingen anders gaan doen is dan vooral breken met die gewoontes, ontleren wat vanzelfsprekend is.

Breken met routines, dingen ontleren maakt mensen onzeker. Je moet niet afkomen met nieuwlichterij, transitiemanagers of creatieve omdenkers. Je kan best waarderend werken, vanuit die kracht van sport en grootse ambities die we samen bepalen. Om dan, in kleine stappen die gezamenlijke toekomst te verwezenlijken.

Dit is een inspiratiesessie op een innovatiecongres. Ik wil niet in de beperkingen blijven hangen. Ik wil met jullie op zoek naar terreinen waarop wij samen meer verantwoordelijkheid kunnen opnemen en meer invloed op kunnen uitoefenen. Ik gebruik verantwoordelijkheid hier niet in de morele zin van het woord. Ik heb niets met moraalridders en hun belerend vingertje. Ik bedoel letterlijk wat de Engelse term responsibility aangeeft: the ability to respond.

Ik wil jullie uitdagen op de mogelijkheden die we hebben om antwoorden te geven op de beperkte mogelijkheden van sport. Ik wil die mogelijkheden activeren en uitbreiden. Daar gaat het me om. Daarvoor is Demos er.

Tijdens deze sessie zal ik 3 keer ‘wat als’ zeggen. Een traditionele techniek in coaching om onze kijk of denken te herkaderen, om een nieuw perspectief te openen. Sporters zijn competitieven mensen, dus wie op het einde van deze sessie de drie ‘wat als’ kan herhalen mag als een winnaar vertrekken.

Een paar jaar geleden bestelde de cultuursector een academische meta-analyse naar de brede maatschappelijke impact van cultuur. In de vuistdikke publicatie ‘De waarde van cultuur’ kan je lezen over de kracht van cultuur in verschillende domeinen en hoe die werkt. Vorig jaar legde de Vlaamse jeugdwerksector een breed traject af naar de conferentie #jeugdwerkwerkt. Het was een oefening om de kracht van het jeugdwerk te benoemen en aan te geven hoe ze die kracht willen inzetten om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. In mei vorige jaar kwamen 1.000 sociaal werkers samen om de krachtlijnen van sterk sociaal werk en de uitdagingen waar het sociaal werk vandaag voor staat te benoemen. Vanuit Demos vinden we dat waardevolle bewegingen. Omdat het de waarde van een sector bevraagt en actualiseert. Het is even in de spiegel kijken om dan zelfbewuster de toekomst in te stappen.

In de sportsector verlang ik naar een soortgelijke beweging. Ik verlang naar een geactualiseerde en zelfbewuste krachtenbenadering in de sport. De kar van het Vlaamse sportbeleid wordt al jaren in dezelfde sporen getrokken. Dat zorgt voor continuïteit. Wat goed is. Maar tegelijk verandert de wereld razendsnel. Als we niet oppassen zullen de karresporen zo diep geworden zijn dat we niet langer kunnen spreken van een wendbare en dynamische sector. We moeten een aantal dingen herkaderen. Hoe kunnen we dat samen anders gaan doen?

Anders naar het sportlandschap kijken 

Wat als we, dames en heren, nu eens met meer verschillende mensen over die kracht van sport in Vlaanderen zouden nadenken? Wat als we met meer verschillende mensen die kracht van sport oriënteren op een aantal maatschappelijke uitdagingen die we allemaal ervaren? De blik van onze beleidsmakers, Vlaams en lokaal, lijkt vastgeroest op de georganiseerde sport: de federaties en hun sportclubs. Dat is een kritiek. Want ik zie een dynamisch en gevarieerd sportlandschap, waar de federaties en sportclubs onderdeel van zijn, maar waar naast hen – en soms zelf tegenover hen – een amalgaam aan sportinitiatieven staan. Sportinitiatieven die steeds vaker een expliciet sociale en sportieve rol combineren en daarmee verassend efficiënt inspelen op uitdagende maatschappelijke contexten: armoede en ongelijkheid, superdiversiteit, stedelijkheid, migratie… 

Het zijn sportinitiatieven die niet beantwoorden aan één ideaaltype van een sportclub, die meer hybride zijn en vaak moeilijker in één beleidsveld te vatten zijn. Het zijn sportieve ondernemers die vanuit de garage of de wijk uitgroeien tot een vereniging. Sportinitiatieven die zich ontwikkelden vanuit het jeugdwerk of het welzijnsbeleid. Informele ‘straatsporters’ die zich organiseren maar ook traditionele clubs die aanvoelen dat een louter sportieve aanpak niet meer volstaat en daarom veranderen.

Het zijn sportinitiatieven die niet opduiken in de Vlaamse statistieken en overlegstructuren. Recent hebben deze sportinitiatieven zich verenigd in het platform sociaal-sportieve praktijken. Omdat ze van elkaar willen leren. Maar ook omdat ze willen meepraten over de kracht van sport, de uitdagingen in het sportlandschap en het sportbeleid. Wat belet ons om die deur open te gooien en met een bredere blik naar het sportlandschap te kijken?

Sportwerkers in hun kracht zetten

Dames en heren, ik vind het onderscheid tussen georganiseerde en ‘anders georganiseerde’ sport een vals onderscheid. Ik heb het moeilijk met allerhande termen die in sportsector circuleren: sport+, sport++, +sport. Ik begrijp dat wel: typologieën maken het voor beleidsmakers, onderzoekers en subsidieverstrekkers gemakkelijker. Maar het blijft altijd een oefening die zich vastrijdt omdat de hybriditeit en diversificatie in het landschap te groot geworden is.

In de jeugdsector hebben ze elke definitie van wat jeugdwerk is losgelaten. Er bestaan alleen jeugdwerkers. De context waarin ze werken en met wie ze werken bepalen wat jeugdwerk is. In het Vlaams kunstendecreet zie ik ook een soortgelijk denken. Daar heeft men elke vorm van typologie (kunstencentra, werkplaats, gezelschap…) en discipline (dans, theater, muziek…) verlaten voor een functiebenadering. Niet ‘wat ben je’, maar ‘wat doe je’ staat voorop. Als kunstenorganisatie bepaal je je eigen DNA. Kunnen we ook op dit vlak de sport herkaderen?

Wat als we, dames en heren, nu eens een beleid ontwikkelden (vanuit Vlaanderen, vanuit lokaal overheden, of vanuit de federaties) dat sportwerkers in hun kracht zet en hen empowert in wat ze doen? Dat klinkt als een rake uitspraak. Dat is het ook. Want ik stel soms vast dat beleid vooral ‘wat je bent’ bekrachtigt (federatie of club) en ‘wat je doet, of hoe je dat doet’ vaak op de achtergrond komt. Een bijzaak, een optie in het decreet.

Als het – binnen de bestaande beleidskaders – gaat over meer en meer verschillende mensen tot de kracht van sport te brengen, gaat het steevast over ‘doelgroepenbeleid’ en een ‘laagdrempelig sportaanbod’. Ik weet niet of dit jullie opvalt, maar er wordt voor jou één probleem gedefinieerd (doelgroepen die niet participeren) en die wordt onmiddellijk aan één oplossing gekoppeld (laagdrempelig sportaanbod). Dat soort denken heeft maar half met de realiteit te maken. Demos wordt inderdaad vaak vanuit die doelstelling gecontacteerd door sportclubs: “Kan je vanuit ons doelgroepenbeleid wat acties helpen formuleren rond laagdrempelig sportaanbod?” We nemen dat met veel plezier op. Terwijl wij weten dat nog geen 1500 meter verder zo een sociaal-sportieve praktijk actief is die de doelgroep met verve bedient en uit haar voegen barst. En dat het gros van de ondersteuning, maatregelen en beleid afgestemd zijn op traditionele sportclubs en veel minder op die sociaal-sportieve praktijken.

Zowel die traditionele sportclub als de sociaal-sportieve praktijk werken op dezelfde sociaal-maatschappelijke uitdaging. Het is niet ‘wij’ tegenover ‘zij’. Het is ook geen zero-sum game waar de ene verliest wat de ander wint. Wat telt, is mensen tot de kracht van sport brengen. De vraag is niet zozeer ‘wie dat moet doen’, maar ‘hoe je dat doet’. Ik verlang naar beleid – op alle domeinen - dat sportwerkers versterkt op die hoe-vraag. Als we dat doen, zullen we automatisch over veel meer gaan praten dan ‘doelgroepenbeleid’ en een ‘laagdrempelig sportaanbod’. Dan zullen we vertrekken vanuit de noden, kracht en goesting van sportwerkers die het doen, of willen gaan doen en niet meer vanuit een vage, eng ingevulde beleidsdoelstelling.

Wat belet ons om sportwerkers meer centraal te zetten in het beleid, in de maatregelen die overheden ontwikkelen en zelf in de werking van onze clubs?

Kruispunten bezetten 

Dames en heren, ik herhaal het: dit is geen naïef happy-wappy-kumbaya verhaal. De uitdagingen die ik jullie voorleg (breder kijken naar het sportlandschap, vertrekken vanuit wat sportwerkers doen) zie ik al in de praktijk gebeuren. In de jeugd- en in de cultuursector wordt de hybriditeit en diversificatie in het landschap als een kracht omarmd. Dat maakt het voor beleidsmakers, sectororganisaties en professionals niet gemakkelijker. Hun opvattingen over wat een kwalitatief vrijetijdsaanbod is wordt herkaderd. Ze vinden nieuwe bondgenoten uit andere sectoren en beleidsdomeinen. Ze vernetwerken hun organisaties en koppelen hun expertise aan die van andere professionals. Ze bezetten - figuurlijk dan – kruispunten en ontwikkelen vanuit die knooppunten nieuwe praktijken en profielen.

Wat als we, dames en heren, ook met de sport wat vaker kruispunten zouden bezetten? Wat als we meer vanuit knooppunten naar sport kijken? En innovatie vooral in die knooppunten gaan opzoeken? Het knooppunt tussen de traditionele sportclub en sociaal-sportieve praktijken bijvoorbeeld. Tussen sport en andere sectoren en beleidsdomeinen (welzijn, onderwijs, samenleven, gezondheid, jeugd, ruimte…). Tussen de verschillende beleidsdomeinen: Vlaams, bovenlokaal en lokaal.

Ik zie dat in heel wat steden en gemeenten die kruispunten worden opgezocht. Het ISB en de VVSG schuiven de SDG’s (de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties) naar voor als een ideale kapstok om lokaal sportbeleid te koppelen aan gezondheid, gelijkheid en sociale cohesie. De maatregel ‘lokale netwerken vrijetijdsparticipatie’ in het Participatiedecreet zet armoede op de kaart en stimuleert steden en gemeenten om dat transversaal en samen met collega’s uit cultuur, jeugd en welzijn op te pakken. Ook Sport Vlaanderen zoekt die kruispunten op. In het beleidsnetwerk ‘diversiteit en gelijke kansen in de sport’ bijvoorbeeld. Het gebeurt, maar wat als we het nog vaker en explicieter zouden doen?

Geen enkel sportinitiatief kan grote maatschappelijke uitdagingen zoals migratie, sociale uitsluiting en armoede in de gemeente alleen de baas. Maar met samenwerking kom je al heel wat verder. Wat belet ons om samenwerking en kruispuntgericht werken als een methode in te bouwen in alles wat we doen, als een manier om samen dingen anders te gaan doen?

Dingen samen anders gaan doen is lastig. Het maak ons onzeker. Als je één iets onthoudt, dan is het best dat we altijd moeten vertrekken vanuit de kracht van sport en onze ambitie om iedereen tot die kracht te brengen. Want vanuit een krachtenbenadering is het gemakkelijker om te benoemen waarom we dingen anders moeten gaan doen. Dank jullie wel.

 

Meer over het Sportinnovatiecongres vind je hier.
En klik hier voor meer info over 'sociaal-sportieve praktijken'.