Demos is een team nomadische kenniswerkers. We volgen maatschappelijke ontwikkelingen die de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector vormgeven en werken aan gelijkheid en participatie. We staan voor cultuur, jeugdwerk en sport die aansturen op maatschappelijke veranderingen en bouwen aan een meer open, inclusieve en democratische samenleving.
Van lokaal naar bovenlokaal: bouwen aan toekomstgerichte netwerken
item_left
![mensen leggen handen samen](https://demos.be/sites/default/files/styles/detailpagina/public/ellen_van_basselaere_comeet.png?itok=NHvhAMf-)
item_right
Van lokaal naar bovenlokaal: bouwen aan toekomstgerichte netwerken
De nieuwe lokale besturen zijn net geïnstalleerd en staan voor een uitdagend beleidsjaar. Naast het vormgeven van eigen beleidskeuzes, komen er ook tal van impulsen vanuit Vlaanderen. Eén van die veranderingen ligt op het vlak van vrijetijdsparticipatie, met het vernieuwde bovenlokaal cultuurdecreet als belangrijke katalysator. Lees meer over de decreetswijzigingen.
Vanaf 2027 krijgen de Intergemeentelijke Samenwerkingen (IGS’en) rond Cultuur de kans om bovenlokale netwerken vrijetijdsparticipatie op te richten. Tegen 2033 moeten alle huidige lokale netwerken bovendien integreren in een bovenlokaal netwerk om hun trekkingsrechten te behouden. Maar zo’n transitie vraagt tijd en veel overleg. De deadline voor een eerste aanvraag is al in 2026 – niet ver weg als je rekening houdt met het werk dat nodig is om partners samen te brengen en gezamenlijke doelen en acties te definiëren. Daarom namen we in juni en juli al contact met alle huidige IGS’en om hen te informeren en uit te nodigen voor een eerste sessie met alle lokale partners. In die sessies laten we de lokale spelers nadenken over meerwaarde van een bovenlokaal netwerk. In 2024 gingen al zeven IGS’en in op deze uitnodiging en deze maand staan er nog drie op de planning.
De sessies werden/worden begeleid door Bart Ketelslegers en Helene D’haeseleer. We laten hen aan het woord over hun ervaringen met deze sessies en wat er komt kijken bij de omschakeling naar bovenlokale netwerken, welke dynamieken ze zien op het terrein en welke uitdagingen en kansen ze tegenkomen om de netwerken rond vrijetijdsparticipatie in de toekomst vorm te geven.
Waar zijn jullie langsgeweest en wat staat er nog op de planning?
Bart: We gingen intussen langs in Sint-Niklaas bij Cultuurtuin Waas, in Zuidwest, de regio rond Kortrijk, in het Meetjesland (Comeet), bij Ecru, het samenwerkingsverband van voormalige mijngemeenten in Limburg, bij Stuifzand in de Antwerpse zuiderkempen en in de Merode, een intergemeentelijke samenwerking op de kruising tussen Limburg, Vlaams-Brabant en Antwerpen
Met de Zuidrand (gemeentes ten zuiden van de stad Antwerpen) hadden we een online-overleg. En in januari gaan we langs bij Leie-Schelde, een aantal gemeenten ten zuidwesten van Gent, in de Denderstreek bij Dijk 92 en bij Midwest in de streek rond Roeselare.
Hoe verloopt zo’n sessie met lokale partners? En hoe krijgen ze zicht op de kansen die een netwerk biedt?
Helene: Dat is overal een beetje anders omdat we op maat werken. We proberen alleszins een informele setting te creëren en mensen op een fijne manier kennis te laten maken met elkaar , want vaak is die eerste stap nog niet gezet. We geven een eerste uitleg over de decreetwijzigingen zodat iedereen goed mee is met het verhaal. Vervolgens hangt het af van de context, de mogelijkheden van het IGS en de partners die mee aanschuiven aan tafel.
Vaak starten we met een oefening om het eigen lokaal netwerk te beschrijven en die dan aan elkaar te presenteren. Meestal ontstaat dan al heel wat verbinding. Indien mogelijk proberen we ook na te denken over wat een bovenlokaal netwerk kan inhouden en staan we stil bij de mogelijke meerwaarde ervan.
Bart: Die meerwaarde kan overigens op veel vlakken liggen. Bijvoorbeeld als het gaat om het afstemmen van dienstverlening op elkaar. De UiTPAS is natuurlijk een gekend voorbeeld maar we hoorden ook een aantal keer de vraag om het Rap op Stapkantoor open te stellen voor de inwoners van de gemeente ernaast. Of een kind dat paardrijlessen wilde volgen aan kansentarief in een naburige gemeente.
Maar het bovenlokale niveau biedt ook veel kansen om in de diepte van elkaar te leren en samen te werken aan een sterke (regionale) visie. Dat kan theoretisch klinken, maar vaak is het ook heel concreet: door samen te werken rond de vervoersdrempels of door samen een standaard te hanteren voor verstaanbare communicatie of gezamenlijke afspraken over inschrijvingsmodaliteiten, enzovoorts.
We kiezen dus beter voor een bovenlokaal netwerk?
Helene: Dat verdient wat nuance. Eerst en vooral – en dit beklemtonen we overal – is het een én-én verhaal. Je kan moeilijk bovenlokaal een sterke werking opzetten als er geen lokale dynamiek is. Om mensen in armoede te bereiken is nabijheid onvermijdelijk. Lokale brugfiguren en lokale armoedewerkingen maken daar het verschil! Vrijetijdsparticipatie gaat vaak ook over het verminderen van drempels, in de eerste plaats ook in het lokale aanbod: een balie waar je onvriendelijk onthaald wordt, een sportclub waar de begeleiders nog nooit hebben stilgestaan bij de kosten, een jeugdbeweging met tradities die totaal onbekend zijn voor een nieuwkomer,… Daar moet je ook lokaal op inzetten. Of dat via formele netwerkvergaderingen moet laten we in het midden. Maar wat lokaal goed werkt moet je vooral behouden. Heel wat lokale netwerken hebben een heel sterke werking en we kunnen er alleen maar voor pleiten om die dynamiek niet verloren te laten gaan.
Wat maakt of er al dan niet zal gekozen worden voor een bovenlokaal netwerk?
Bart: We zien veel enthousiasme maar soms ook twijfels omdat het momenteel nog niet altijd duidelijk is hoe zo’n netwerk vorm zal krijgen, welke inhouden aan bod gaan komen, hoe het zich – ook naar financiering toe – verhoudt tot het lokale netwerk, enz. Er zijn alleszins nog veel knopen door te hakken en vaak moet je eerst een principiële keuze maken om dan in het proces te gaan.
De bijeenkomsten zijn ook vooral ambtelijk. Het is uiteraard de politiek die finaal de knoop moet doorhakken. In sommige gevallen is dat extra moeilijk omdat er nog geen duidelijke afbakening is van het IGS zelf. Maar finaal is het overal van belang om zich bovenlokaal te gaan organiseren gezien Vlaanderen daar meer en meer belang aan hecht. Vandaag al lopen besturen middelen mis omdat ze geen IGS hebben.
Hoe ziet de begeleiding er uit als men kiest voor een bovenlokaal netwerk? En wat als men er niet voor kiest?
Helene: Over de laatste vraag kunnen we heel kort zijn: wat we vandaag doen, blijven we alleszins doen: coachen, begeleiden, vormingen geven, praktijkuitwisseling en -ondersteuning. Ons doel is het verhogen van de vrijetijdsparticipatie, of je nu een lokaal of bovenlokaal netwerk hebt met of zonder trekkingsrechten. Dus als je er in de overgangsperiode voor kiest om lokaal door te gaan, blijft die ondersteuning dezelfde.
Maar als er gekozen wordt om het proces aan te gaan richting een bovenlokaal netwerk, dan gebeurt dat best zo snel mogelijk. Er zijn namelijk verschillende stappen te zetten om te bouwen aan een netwerk. Reken toch gauw op vier tot vijf samenkomsten in grote groep om de omgevingsanalyse te bepreken, een gezamenlijke visie te bouwen, de doelgroep ‘mensen in armoede’ af te bakenen, concrete acties te plannen en te begroten en afspraken te maken over hoe het netwerk zal samenkomen, wie welke thema’s trekt,…
Natuurlijk moet niet alles van meet af aan 100% duidelijk zijn, maar een afsprakennota moet er wel liggen tegen begin 2026 als men in 2027 van start wil gaan. We begeleiden dit proces en geven de bijeenkomsten vorm in afstemming met de staf van het IGS in kwestie
Zijn er nog aandachtspunten die jullie zelf meenemen bij het vormgeven van een bovenlokaal netwerk?
Bart: Het is belangrijk om contacten te leggen met andere sectoren binnen de vrije tijd maar ook erbuiten: welzijnsspelers, integratiediensten, actoren binnen onderwijs. Om vrije tijd echt toegankelijk te maken moet je ook verbinden met die sectoren.
En de structuur van het netwerk is natuurlijk belangrijk. Het netwerk mag niet afhangen van louter plenaire vergaderingen met de hele groep. We raden aan na te denken over een stuurgroep, over thematische werkgroepen,… Momenten met de hele groep moeten ook voldoende inspirerend zijn om te kunnen werken, anders houd je het niet vol.
Helene: Ook voor de participatie van mensen in armoede is dat belangrijk. Daar is het ten slotte om te doen. En ook voor ons is het een zoektocht om dit vorm te geven in een groter netwerk waar het vaak niet over de eigen gemeente alleen gaat. Het is belangrijk om de bijeenkomsten laagdrempelig en participatief te houden, wat niet enkel kan met de juiste methodieken. Je hebt ook lokale brugfiguren nodig die mee de verbinding slaan en hun ervaring met armoede binnen brengen in het netwerk.
Bart: ik wil toch graag nog meegeven dat het ook voor regio’s die in 2027 nog niet starten met een bovenlokaal netwerk, belangrijk is om op langere termijn te denken: wacht niet tot 2032 alvorens bovenlokaal samen te komen. Een goede samenwerking smeden vraagt immers tijd en een procesmatige aanpak. Dus ook als een aanvraag in 2026 niet meer realistisch is, kan je wel al met andere lokale besturen kijken waar de meerwaarde kan liggen van bovenlokaal samenwerken rond vrijetijdsparticipatie.
Heb je vragen of wil je zelf met ons in gesprek gaan? Neem contact op – we helpen je graag verder!