De Brievenschrijver - Interview met Simon Allemeersch

item_left

item_right

De Brievenschrijver - Interview met Simon Allemeersch

Artikel

Tijdens WOI vluchtte de overgrootvader van theatermaker Simon Allemeersch naar Nederland. Hij zit er uiteindelijk vier jaar lang gevangen in het soldatenkamp van Zeist. Hij volgde er een opleiding tot machinist, schrijft er liederen en werkte als brievenschrijver voor medegevangenen die via hem contact konden houden met familie en geliefden aan het thuisfront. Samen met een groep spelers, makers en muzikanten uit de entourage van Globe Aroma gaat Simon Allemeersch aan de slag om dit verhaal te reconstrueren. De persoonlijke geschiedenis blijkt een tot op vandaag universeel verhaal te vertellen: een man vlucht te voet voor een oorlog, overleeft in een kamp van vluchtelingen en wacht er op het onzekere einde van die oorlog. Allemeersch en Globe Aroma verweven deze hedendaagse verhalen in een beeldende voorstelling rond de figuur en de fantasie van de brievenschrijver.
De voorstelling De Brievenschrijver speelt op 17, 18 en 19 december 2015 in de Kaaistudio's in Brussel.

Hoe ben je ertoe gekomen om een theatervoorstelling te maken met Globe Aroma?

-Ik ben altijd op zoek naar plekken die spannender zijn en meer verscheiden realiteiten in zich hebben dan de black box van het theater. Wat me bij Globe Aroma vooral aanspreekt is de praktische ruimte van hun ateliers. Theater is een redelijk praktische bezigheid. Het gaat om een ruimte en mensen die er zijn en met dingen sleuren. Ik had snel door dat Globe Aroma zo’n plek is waar dat mogelijk is.

Waarom wil je een verhaal dat zo persoonlijk is als dat van je eigen overgrootvader, vertellen met deelnemers van Globe Aroma?

-Ik wilde niet het zoveelste herdenkingsverhaal over de Eerste Wereldoorlog brengen, het zoveelste ego-document. Er bestaat veel materiaal over het oorlogsverleden van mijn familie en dat bleek tegelijkertijd een pak fascinerender maar ook een pak banaler dan ik dacht. Dan kan je ervoor kiezen om het op te blazen en er iets heel bijzonders van te maken of je kan het op tijd en stond veel banaler maken. Dat vind ik leuker. Tegelijk zijn er veel toevalligheden die het verhaal naar vandaag brengen. Zo blijkt kamp Zeist, waar mijn overgrootvader Jan Allemeersch als vluchteling terechtkwam, vandaag een gesloten asielcentrum te zijn.

Door het verhaal van mijn overgrootvader te mixen met de verhalen van de mensen bij Globe Aroma wilde ik het meer echo geven. Het idee achter het project is dat ik probeer om een theatervoorstelling te maken over de Eerste Wereldoorlog, maar dat die poging wordt overtroefd door de verhalen van vandaag. Bijvoorbeeld iemand die me zegt dat hem het meest toucheert dat de vrouw van mijn overgrootvader sterft tijdens zijn verblijf in kamp Zeist. Het deed hem vertellen over zijn eigen moeder. Of Lizette. Zij werd boos omdat het verhaal uitsluitend over mannen gaat. Dat is grappig, maar ook goed. Dan begint het verhaal te bewegen.  

Is het verhaal van je overgrootvader dan puur een aanleiding? Ga je het echt volledig banaliseren?

-Nee, het is en blijft de rode draad van de voorstelling en zit doorheen de hele structuur. Maar het wordt altijd wel op een rare manier gemixt met andere verhalen. In het scenario is er bijvoorbeeld een scène nodig die vertelt dat de vrouw van mijn overgrootvader sterft. Maar eigenlijk weet ik heel weinig over de relatie tussen mijn overgrootouders. Dus laat ik de vrouwen in het stuk dat gat vullen. We doen alsof het over die ene verre man gaat, maar eigenlijk gaat het altijd over ons.

Projecteer je het verhaal ook een stuk op jezelf? Zit er een persoonlijke ontwikkeling in de voorstelling?

-Ja, keihard. Maar misschien niet zo serieus. Hein zegt in het begin: ‘Ik ben Simon Allemeersch en ik ben 75 jaar’. Dat is grappig, omdat ik de hele tijd mee op scène sta. Het is een knipoog naar de theatermaker in 2055, die fin de carrière is op een moment dat misschien niemand nog bezig is met zo’n belangrijk deel van onze geschiedenis als de Eerste Wereldoorlog. Er zit een persoonlijke ontwikkeling in de voorstelling, maar dan vooral in de middelen die ik gebruik. Het stuk begint met iets wat lijkt op figurentheater en eindigt meer in documentaire stijl. Dat is een evolutie die wel in mijn vingers zit. Ik vind beide ook alleen maar goed als ze samen voorkomen. Het is altijd belangrijk wat je met welke middelen vertelt. Ik creëer een soort sprookjesachtige, geanimeerde wereld om dan dingen te kunnen vertellen en redelijk hard te eindigen. Zoals de beelden van kamp Zeist. Dat is niet zo onschuldig omdat dat de plek is waar sommige mensen in onze nabije omgeving morgen naartoe zouden kunnen gaan.

Het verhaal van mijn familieverleden is net zoals de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog één en al projectie. Je kan de schriften van mijn overgrootvader interpreteren zoals je wilt. Mijn vader zei onlangs dat hij vooral een kapper was. Ik, de theatermaker, zeg dan ‘Nee, hij was vooral een schrijver’. Het is verleden dus het is sowieso projectie. Eigenlijk gaat het ook niet om de vraag wat er exact is gebeurd, maar wat we ermee gaan doen. Mijn overgrootvader kreeg als oorlogsvluchteling de kans om te gaan studeren en locomotiefmachinist te worden. Door dat feit is ook mijn grootvader kunnen gaan studeren en heeft mijn familie een opgang gemaakt die typisch is voor de twintigste eeuw. Dan denk ik, kijk zo naar de huidige migratieproblematiek en dan weet je toch godverdomme wel wat je te doen staat. Juliette, één van de deelnemers, zei de eerste dag dat ze hier binnenkwam: ‘Het gaat gewoon over scholing’. Als we dat kunnen vertellen dan zijn we toch al ergens, denk ik.

Welke weg heb je afgelegd om tot de voorstelling te komen? Volg jij bepaalde stappen in je werkproces of gaat dat heel organisch?

-We zijn begonnen met het project in maart 2015. Toen waren er nog geen repetities. Ik hing hier gewoon een beetje rond. Ik voerde gesprekken met de mensen over hoe ze bij Globe Aroma terecht kwamen en dat evolueerde naar vragen als ‘Leg me de Eerste Wereldoorlog uit’ of ‘Wat is oorlog?’ en ‘Wat is liefde?’. ik had het idee opgevat om vrij lang gewoon een beetje aanwezig te kunnen zijn in het atelier. Maar dat viel tegen. Mensen beginnen tegen je te vertellen en vragen dan wanneer het project echt begint. Het streefdoel van een voorstelling in december was voor hen echt te ver weg. Dan is het idee gekomen om een eerste klein toonmoment te doen voor de zomer en heb ik een lijst gemaakt van alle dagen dat ik hier kon zijn. Die werd uitgehangen en ik werkte met de mensen die er waren. Ik besefte toen ook dat ik met een aantal mensen meer systematisch moest gaan praten en heb interviews met hen gedaan.

Het effectieve werkproces ging van start in september met de uitstap naar Kamp Zeist. Toen zijn we ook begonnen met wekelijkse repetities op dinsdagavond met de hele ploeg, bijna twintig mensen. Na een tijdje werkten die gezamenlijke repetities al niet meer zo goed omdat er te veel materiaal was. Je kan op zo’n avond alleen dingen doen met de hele groep samen. Het verkeer regelen, noem ik dat. Maar daarnaast is het echt nodig om veel individueel en in kleine groepjes te kunnen werken. Bijvoorbeeld enkel met de madammen, samen rond de tafel. Dat is echt het leuke werk. Dan ga je graven: Wie zegt wat en waarom zeg je dat? Wat is je intentie?

Dat soort van in fases spreken, zit wel in mijn hoofd. Ik weet dat we op een bepaald moment moeten proberen om in een volgende fase van het werkproces te sukkelen. Maar in plaats van een mooie opgaande curve is het eerder iets manisch-depressief, waar je wel een soort stijgende lijn in probeert te krijgen op één of andere manier. Het feit dat we met het Kaaitheater samenwerken geeft wel een goeie druk. Bij Lucinda Ra, het collectief waar ik werk, spreken we soms over vuile en propere ateliers. Het grootste deel van het werkproces vindt plaats in het vuil atelier: je weet niet goed wat je aan het doen bent, er is geen goeie verlichting, het verloopt chaotisch, etc. Dat evolueert uiteindelijk naar repetities in de propere atelier: dus toch de blackbox met een technieker erbij, waarbij er veel gestructureerder wordt gerepeteerd.

Vertel eens iets meer over kamp Zeist, waar Jan Allemeersch als oorlogsvluchteling terecht kwam. Waarom wilde je hier naartoe met de deelnemers?

-Om het tastbaar te maken. Het is gewoon leuk om met die bende uit het repetitielokaal te komen en in een soort roadmovie terecht te komen. Ook vanuit een historische sensatie. Ik vind dat je niet over een detentiecentrum kan spreken zonder minstens eens te gaan kijken waar dat ligt. In de brieven van mijn overgrootvader staat bijvoorbeeld dat het een mistroostig veenlandschap is, ver van de bewoonde wereld. Dan ga je naar daar en je denkt, shit, dat is nog altijd zo. Het is nog altijd een afgelegen gebied waar niemand passeert en daar steken ze dan mensen achter muren.

Tijdens de uitstap naar Zeist heb ik geprobeerd telkens een ontmoeting te organiseren met verschillende kanten van het verhaal: een abstracte kunstenaar die foto’s maakt van gesloten asielcentra, een politiek activist uit Burundi die een tijdje in Zeist heeft gezeten, de directeur van het detentiecentrum, de plek zelf… .  De impact van de interviews die we deden, was enorm. Je weet dat het heftig gaat zijn maar het komt toch recht in je gezicht. De laatste ochtend zijn we met drie mensen binnengegaan in het detentiecentrum. Het plan was om beelden en geluidsfragmenten te maken en er iets mee te doen in de voorstelling. Ik dacht, als het geweigerd wordt, is dat ook een deel van het verhaal. We hebben er gewerkt maar het zijn geen goede omstandigheden om een reportage te maken. Maar het gaat ook over het feit dat dat zo’n plekken zijn.

Wat lag er al vast in het scenario voor je met de deelnemers van Globe Aroma aan de slag ging?

-Niet zo heel veel. Ik weet het verhaal en ik weet dat ik het zelf wil maken. Punt. En dan is het gewoon kijken wie er passeert. Erik bijvoorbeeld. Doordat zijn kunstwerken hier stonden kwam ik op het idee om te werken met voorwerpen en assemblages. Momo is dan ook nog eens heel goed in bouwen dus we hebben op korte tijd vrij veel in elkaar gestoken. Sinds de vrouwen erbij zijn gekomen, zit er veel meer tekst in de voorstelling. Mijn stiel is dat ik verschillende métiers kan combineren, maar het gewicht bepalen zij. Zij duwen mij in een bepaalde richting. Ik zou nooit het voodoo kostuum hebben ingebracht als Issouf me niet verteld zou hebben over voodoo en zijn traditionele manier van dansen.

Hoe beslis je welke input van deelnemers je meeneemt in de voorstelling en welke niet? Hoe ga je daarmee om?

-Dat gaat vrij organisch. Er is bij Globe Aroma zoveel volk en zoveel bougement dat er genoeg dingen op mijn pad komen. Uit de interviews en improvisaties kwam heel veel.  Maar even goed vertelt iemand mij iets heel interessant gewoon op de trap na de repetitie. Je moet constant een beetje sprokkelen. Er moet ook heel veel input sneuvelen. Tachtig procent moet je wegdoen maar wat echt relevant is, blijft meestal over. Je hebt wel het vertrouwen dat die dingen altijd wel ergens langs de achterdeur terug binnenkomen.

De teksten in de voorstelling komen niet strikt genomen voort uit repetities of uit de improvisaties die we deden. Sommige stukken komen uit mijn persoonlijke geschiedenis, zoals de brieven van Jan Allemeersch. Maar even goed sprak ik met een Syriër in het atelier van Globe Aroma, die mij toevallig met Google Maps het beeld toonde van het dorp van zijn vader. Het is griezelig hoe gedetailleerd zo’n beeld is, terwijl hij niet eens weet of het huis er nog staat en hij er al heel lang niet meer geweest is. Je krijgt een illusie dat het heel bereikbaar is terwijl het contact niet per sé gemakkelijker is. Zo’n materiaal krijg ik enkel omdat ik veel in het atelier ben. Moest ik er alleen proper tijdens de repetities zijn dan zou ik dat missen. Dus eigenlijk voelt mijn werkproces ook aan als een residentie.

Ik vind het leuk om naar Globe Aroma te komen met het idee ‘ik ga gewoon keiveel schrijven vandaag’. En dan kom ik hier toe en dan zegt Erik dat we iets moeten doen met bamboestokken. En dan ben ik heel de dag met bamboestokken bezig en denk ik ‘ik ging eigenlijk schrijven vandaag’. Maar dat is goed. Het is een soort zelfbedrog die wel plezant is. Je weet dat het naar de kloten zal gaan. Dat zorgt dat je een andere richting uitgestuurd wordt. Methodologie is vooral dat wat je moet overeind zetten opdat het kan omvallen door de omstandigheden. En als de omstandigheden je methodologie mooi laten rechtstaan dan zit je in de foute omstandigheden. Ik heb het nodig om ergens te gaan zitten waar de boel wat onder druk komt. Ik denk dat dat voor mij het beste werkt.

Tekst: An Van den Bergh
An Van den Bergh is stafmedewerker sociaal-artistiek werk bij Dēmos vzw.
Dēmos gelooft in de belangrijke rol van cultuur, jeugdwerk en sport als actor van verandering naar een meer inclusieve en democratische samenleving en richt zich specifiek op groepen die minder aan bod komen in de samenleving.