Hoe sport mensen in armoede uitsluit (en wat we daartegen kunnen doen)

item_left

item_right

Hoe sport mensen in armoede uitsluit (en wat we daartegen kunnen doen)

Artikel

Sociologe Hanne Vandermeerschen analyseert in dit artikel hoe sport mensen in armoede kan uitsluiten en wat verschillende actoren in de maatschappij daartegen kunnen doen. Hiermee leiden we de artikelenreeks 'Sport en Armoede' in waarmee we dit thema bekijken met analyses en met interviews uit de praktijk. Je kan dit artikel ook downloaden of lezen in pdf.

In Vlaanderen leeft ruim 1 op 10 in een gezin met een huishoudinkomen onder de armoededrempel (inkomensarmoede) en geeft 14 procent aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen (subjectieve armoede). Dit zijn cijfers uit de EU-statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) van 2016. Armoede treft dus ook in Vlaanderen heel wat mensen, maar desondanks blijft armoede vaak onzichtbaar. Er rust een taboe op armoede: er wordt weinig over gesproken, en schaamte speelt een grote rol om armoede zoveel mogelijk ‘binnenskamers’ te houden.

Beeld van DavidseCC BY-NC-SA 2.0

Het is veel meer dan enkel een financieel of materieel probleem. Binnen Vlaanderen wordt armoede meestal gedefinieerd als “een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen” (Vranken, 2004).

Armoede heeft een weerslag op verschillende levensdomeinen, gaande van gezondheid, opleiding of tewerkstelling tot woonomstandigheden en vrije tijd. Ook sport hoort hieronder thuis. Tot dusver werd in de academische literatuur over armoede weinig aandacht besteed aan sport. Ook omgekeerd geldt dat armoede eerder afwezig is in de academische literatuur over sport. Op beleidsvlak zien we dat de aandacht voor armoede binnen het sportbeleid sterk is toegenomen in de laatste 10 jaar, maar tegelijk is er nog heel wat werk aan de winkel voor we echt van een inclusief sportbeleid kunnen spreken.

In grote lijnen is een inclusieve sportsector of –beoefening een sportsector of -beoefening waarin elk individu zijn/haar plek kan vinden en zich goed kan voelen. Een inclusief sportbeleid is een beleid dat dit mogelijk maakt. Dit gaat verder dan ‘toegankelijkheid’: bij het idee van toegankelijkheid beschouwt men het bestaande aanbod als gegeven en leidt men mensen toe naar wat er is. Inclusie erkent de noden van elkeen, en dus niet alleen de dominante groep (en middenklasse). Inclusie binnen sport impliceert dat men actief een sportaanbod nastreeft dat tegemoet komt aan de verschillende noden, en waarin ieder zichzelf kan zijn.

Maar wat betekent dit nu concreet? En waarin verschilt dit van de huidige situatie? Om dit te begrijpen, is het noodzakelijk om de link tussen armoede en sport te vatten, en te zien hoe armoede ook binnen de sportsector tot op heden nauw vervlochten is met sociale uitsluiting.

De meerwaarde van sport

Een vaak terugkerende veronderstelling is dat mensen in armoede geen interesse hebben in sport. Met zo veel zorgen aan je hoofd is sport wel je laatste bekommernis, of niet? In mijn doctoraatsonderzoek ben ik op zoek gegaan naar het perspectief van mensen in armoede op deze vraag, en heb ik nagegaan wat sport voor mensen in armoede betekent en welke drempels ze ervaren. Hieruit bleek dat ook mensen in armoede zeker waarde hechten aan sport. Vier grote betekenissen van sport kwamen naar voor.

Ten eerste is sport een manier om voor je lichaam te zorgen. Dit kan op verschillende manieren; voor sommigen is sport een middel om er goed uit te zien, anderen zien sport als een manier om fit of gezond te blijven. Een tweede element is dat sport toelaat om negatieve energie kwijt te geraken; sport helpt in het omgaan met stress en negatieve emoties. Terwijl sport geen problemen oplost, helpt het wel als coping mechanisme.

Ten derde draagt sport ertoe bij dat je je leefwereld verbreedt: sport kan isolement helpen tegengaan, het geeft je een reden om naar buiten te gaan als je te vaak tussen vier muren zit, het biedt een manier om nieuwe mensen te ontmoeten, en het biedt soms ook een context voor vriendschap en sociale steun. Sport is dus een setting voor sociale interactie. Ten vierde verhoogt sportdeelname ook het algemeen welbevinden: sport zorgt ervoor dat je je beter in je vel voelt. Toch kan het ook gebeuren dat men geen ruimte heeft voor sport, zo blijkt. In donkere periodes waarin je je slecht voelt, kan het moeilijk zijn om met mensen in contact te treden en om aan sport te doen.

De vier betekenissen van sport die uit het onderzoek naar voor kwamen, klinken wellicht bekend in de oren, ook voor wie niet in armoede leeft. Dit is ook logisch: armoede bepaalt de identiteit van een persoon niet. Iemand is man of vrouw, ouder of kind, jong of oud, student of werknemer, gelovig of ongelovig,… en arm of rijk zijn is slechts één van de vele elementen die bepalen hoe je in het leven staat. Daarnaast is het belangrijk erbij stil te staan dat armoede een situationeel kenmerk is, en geen vast persoonskenmerk. Vandaar overigens ook dat we eerder spreken over ‘mensen in armoede (of in een armoedesituatie), dan over ‘arme mensen’.

Net als bij mensen die niet in armoede leven, verschilt de interesse in en motivatie voor sport naargelang de persoon. Maar het is dus niet zo dat mensen in armoede geen interesse hebben in sport, en sport kan voor mensen in armoede heel wat betekenen. Sterker nog: mensen in armoede kunnen in zekere zin meer nood hebben aan sportbeoefening, omdat sport helpt om om te gaan met de stress en het isolement die de armoede-ervaring vaak met zich meebrengt.

Sport en sociale uitsluiting zijn nauw verbonden

Maar waarom nemen mensen in armoede dan toch minder deel aan sport - dit blijkt immers duidelijk uit onderzoek - ook als de prijs laag gehouden wordt? In mijn doctoraatsonderzoek was ik oorspronkelijk vertrokken vanuit de vraag ‘welke drempels mensen in armoede ervaren’, maar tijdens het onderzoek, op basis van interviews en focusgroepen met mensen in armoede, kwam ik er al snel achter dat dit de verkeerde vraag was. Zoeken naar ‘drempels’ laat niet toe om de complexiteit van armoede en non-participatie te begrijpen; het gaat eerder om dilemma’s en strategieën, of copingsmechanismen.

Zoals verwacht, bleek uit het onderzoek dat financiële beperkingen de mogelijkheden voor sportparticipatie beperken, maar de relatie tussen beiden is niet zo rechtlijnig als men zou kunnen denken. Het gaat niet enkel om je iets wel of niet kunnen veroorloven, noch of iets ‘duur’ of ‘goedkoop’ is. Mullainathan en Shafir (2014) leggen in hun inmiddels vrij bekende werk rond ‘schaarste’ uit dat schaarste (aan middelen, aan tijd,…) betekent dat men telkens een trade-off moet maken, of anders gezegd een expliciete, tastbare afweging. Zo gaat het blijkbaar bij mensen in armoede ook voor sportdeelname: betalen voor sport betekent dat je iets anders niet kan doen of kopen.

De vraag is voor mensen in armoede dus niet of sportdeelname ‘een eerlijke prijs heeft’, of zelfs ‘goedkoop’ is, maar wel of de voordelen die eraan verbonden zijn groter zijn dan de kosten of nadelige gevolgen. Een concreet voorbeeld: in een interview vermeldde een vrouw dat deelname aan sportactiviteiten (in dit geval een zeer ‘goedkoop’ sportaanbod) voor haar zou betekenen dat ze fruit kopen achterwege moest laten. Beslissen om niet deel te nemen was in dit geval niet omdat die persoon geen interesse had in sport, maar omdat ze fruit (en vitamines) nog belangrijker vond. Iemand anders gaf aan dat het geld uitgeven aan sport hem meer kopzorgen zou bezorgen en dat hij bijgevolg fysiek en mentaal meer onder sportdeelname zou lijden dan dat hij er voordeel uit zou halen, ook al deed hij graag aan sport.

Beeld van Ikhlasul Amal - CC BY-NC 2.0

Uit mijn doctoraatsonderzoek kwam ook naar voor dat het altijd mogelijk is om aan sport te doen, ook al heb je erg weinig financiële middelen: je kan gaan wandelen, thuis oefeningen doen,… Armoede verhindert je niet om aan sport te doen. Wat armoede wel doet – en dit is in feite de kern - is de keuze van sportactiviteiten en -contexten beperken. Dit brengt ons terug bij de link tussen armoede en sociale uitsluiting, die ook in sportbeoefening sterk aanwezig is: vooral mogelijkheden tot sportdeelname met anderen, in een sociale context, worden ingeperkt.

Lidgeld of toegangsgeld is maar een klein deel van de werkelijke kost, zo benadrukten de mensen in armoede in het onderzoek. De reële kosten zijn vaak veel hoger: de ‘extra kosten’, zoals sportuitrusting, transport, consumptie tijdens of achteraf drijven het kostenplaatje de hoogte in, en wegen vaak zelfs zwaarder door dan enkel het toegangsgeld of lidgeld.

Opnieuw gaat het om een afweging: je kan beslissen om toch deel te nemen, maar sportdeelname in een sociale setting kan risico’s inhouden. Een eerste risico is dat mensen opmerken dat je in armoede leeft. Sommigen nemen niet deel om dit te vermijden. Als anderen hun armoede zouden opmerken, zouden ze zich schamen, en dan geven ze er de voorkeur aan helemaal niet deel te nemen. Niet deelnemen weegt voor velen minder zwaar dan de schaamte voor armoede.

Een tweede risico is dat je te veel uitgeeft: sommigen gaven aan dat ze sociale druk ervaren om te doen ‘zoals de anderen’, (bijvoorbeeld op vlak van kledij, drank kopen of trakteren achteraf,….), alweer om hun armoede te verstoppen. Maar door op die manier te handelen en dus te doen ‘zoals de rest’ om schaamte te vermijden, zouden ze meer uitgeven dan ze zich in feite kunnen veroorloven, en daar achteraf de gevolgen van moeten dragen (bijvoorbeeld niet meer in staat zijn noodzakelijke dingen te kopen tijdens de rest van de week). Om dit te vermijden beslissen mensen soms om helemaal niet deel te nemen.

Dit illustreert hoe armoede ook binnen sport tot uitsluiting leidt. In zekere zin kiezen mensen inderdaad om niet deel te nemen, maar die keuze is niet volledig vrijwillig: men kiest voor de ‘minst slechte’ van twee slechte opties. Gevoelens van minderwaardigheid (als gevolg van armoede) spelen bij sommigen ook een grote rol hierbij. Nog anderen nemen wel deel, maar vallen nog altijd uit het sociale gedeelte, doordat ze zich verplicht voelen om meteen naar huis te gaan na de training, match,… in tegenstelling tot hun sportgenoten. Sportdeelname lukt dan nog wel, maar men moet wel inboeten aan sociaal contact.

Sociale exclusie wordt in de wetenschappelijke literatuur onder meer gedefinieerd als ‘a structural process of social isolation, of stripping away multiple dimensions of social involvement’, en dit is exact wat ook op vlak van sport gebeurt. Sport heeft het potentieel om mensen te verbinden, maar in de praktijk blijft sport ook nauw verbonden met sociale uitsluiting.

Voor dit onderzoek werd samengewerkt met armoedeverenigingen om mensen in armoede te bereiken; de meeste geïnterviewden waren aangesloten bij een dergelijke vereniging. Uit de verhalen van de mensen in armoede bleek dat sportdeelname in de context van de armoedevereniging, met andere woorden een aanbod binnen de vereniging, in zekere zin een oplossing kan bieden: je weet dan dat de anderen in het zelfde schuitje zitten, je hoeft je niet te schamen, je denkt minder ‘dit is niet voor mensen zoals ik’.

Je bent er ook zeker van dat er geen onverwachte kosten zullen zijn, want ook dit is dus een reden voor mensen om niet deel te nemen. De deelnameprijs bij een armoedevereniging wordt laag gehouden maar is ook volledig transparant. Op die manier kan je toch in een ‘sociale setting’, in interactie met anderen, aan sport doen. Het grote nadeel is echter, zo vertelden de geïnterviewden, dat je opnieuw binnen dezelfde cirkel blijft. Enerzijds kunnen sportactiviteiten binnen dergelijke verenigingen dus een verademing zijn, maar anderzijds is het van belang dat mensen de reële keuze blijven hebben om ook buiten die specifieke context aan sport deel te nemen.

Naar een inclusieve sportbeoefening

Door te luisteren naar, en in te spelen op de noden van mensen, kom je vaak al een heel eind. Een concreet voorbeeld van hoe je rekening houdt met kwetsbaarheden van mensen en dit inbouwt in je werking, is het voorzien van een lesgever die naast de sporttechnische competenties ook bewust ervoor zorgt dat mensen zich op hun gemak en welkom voelen. Op die manier kan je ook onzekerheden wegnemen via de lesgever; voldoende begeleiding bieden, transparant communiceren over alle kosten (en dus bijvoorbeeld ook aangeven wat er wel of niet extra bijkomt, vermelden dat je zelf water kan meebrengen, aangeven welk materiaal door de organisatie beschikbaar wordt gesteld en of hier kosten aan verbonden zijn,…), een aanbod voorzien waar ook mensen met fysieke beperkingen of een slechtere fysieke conditie aan kunnen deelnemen, enzovoort.

De beleidsbevoegdheid – en dus verantwoordelijkheid - om maatregelen te nemen om een inclusieve sportbeoefening te stimuleren ligt in grote mate op lokaal niveau. Dit heeft als voordeel dat men kan inspelen op lokale noden, maar anderzijds houdt het ook een risico in, met name dat mensen in armoede met een andere situatie worden geconfronteerd op vlak van sport naargelang de gemeente waarin ze wonen. Dit blijkt ook uit de praktijk. Er zijn erg grote verschillen tussen gemeenten op vlak het belang dat aan een inclusief sportbeleid gehecht wordt en de beleidsinitiatieven die hieruit voortvloeien, wat problematisch is voor mensen in armoede die ‘in de verkeerde gemeente’ wonen.

Nog te veel sportverantwoordelijken redeneren bovendien vanuit een dichotomie op vlak van lokaal sociaal sportbeleid. Men onderscheidt twee mogelijkheden: ofwel creëer je een ‘apart sportaanbod’, ofwel integreer je mensen in het huidige aanbod. Het eerste wordt meestal niet als een goede optie beschouwd door de sportverantwoordelijken (vanuit de redenering dat dit exclusie in de hand zou werken), dus lijkt het tweede de enige mogelijke weg. De derde weg wordt niet gezien; de reflex is nog onvoldoende aanwezig om het sportaanbod aan te passen aan de noden van mensen in armoede en andere sportaanbieders zoals sportclubs hiertoe te stimuleren.

Vaak wordt nog bijna uitsluitend ingezet op het voorzien van kortingen en soms ook op het verbeteren van communicatie over het aanbod. Wanneer mensen in armoede dan toch niet deelnemen, wordt de conclusie al snel getrokken dat mensen ‘geen interesse hebben’. Beleidsmaatregelen kunnen echter enkel effectief zijn als ze rekening houden met de complexiteit van armoede en inzetten op de verschillende mechanismen die spelen, wat tot op heden onvoldoende gebeurt. Door de dynamiek van onzekerheid, gevoelens van minderwaardigheid en schaamte, waar heel wat mensen in armoede mee kampen (maar niet iedereen), vergt het bereiken van mensen in armoede soms ook meer investering (bijvoorbeeld herhaaldelijk uitnodigen). Maar ‘een extra zetje’ nodig hebben, staat niet gelijk aan geen interesse hebben.  

Beeld van Sport Bay of Plenty - Int-Poverty Bay Athletics - CC BY-NC 2.0

In gemeenten waar weinig op armoede wordt ingezet, springen twee onderliggende factoren in het oog als verklaring, met name de ‘onzichtbaarheid’ van armoede, en het gebrek aan kennis en expertise. Beiden werken demotiverend om vanuit sport op armoede in te zetten. De onzichtbaarheid van armoede impliceert dan men er veelal vanuit gaat dat armoede wel een probleem vormt in grote gemeenten, maar zich in de eigen gemeente maar weinig stelt, terwijl de realiteit vaak anders is. Zoals eerder gezegd blijft armoede vaak achter gesloten deuren.

Het gebrek aan kennis en expertise is een tweede probleem. Vanuit dat oogpunt is het erg belangrijk dat op twee fronten wordt ingezet. Enerzijds is het van fundamenteel belang om te investeren in samenwerking: in elke gemeente zijn er diensten of verenigingen die wél de nodige kennis hebben over armoede en het bereiken van de doelgroep. Daarbij gaat het niet enkel om OCMW’s, maar evengoed ook om derde sectororganisaties zoals armoedeverenigingen. Dit is sterk gegroeid in het laatste decennium, maar toch blijven samenwerkingen vaak oppervlakkig. Brugfuncties, waarbij mensen zowel in sport als in welzijn werken, kunnen daarbij ook van onschatbare waarde zijn. Anderzijds moet nog meer worden ingezet op vorming van huidige en toekomstige sportverantwoordelijken (zowel beleidsmakers als sportaanbieders) op vlak van armoede. Dit kan gaan van trainersopleidingen tot opleidingen aan universiteiten en hogescholen.

Er zijn zeker al waardevolle initiatieven, maar er is tegelijk nog veel ruimte voor verbetering. Dit is geen ‘randelement’: de vermaatschappelijking van de sport,  of anders gezegd, het toegenomen belang van sport in de samenleving en het feit dat sporten ‘de norm’ is geworden, maken van sport letterlijk een zaak van iedereen en aandacht voor inclusie binnen sport kan dan niet als vrijblijvend worden beschouwd.

Sportclubs zijn een belangrijke sportaanbieder, maar zitten in een moeilijke positie. Enerzijds blijken veel mensen in armoede ze spontaan minder als een ‘optie’ te beschouwen - althans niet voor volwassenen -, in tegenstelling tot bijvoorbeeld fitnesscentra die veel zichtbaarder zijn. Anderzijds worden sportclubs gerund door vrijwilligers waarvan het enigszins begrijpelijk is dat aandacht voor armoede op de achtergrond komt. Daar ligt echter wel een taak voor gemeenten en federaties om sportclubs hierin te stimuleren én te ondersteunen.

Sport wordt sterk ondersteund met gemeenschapsmiddelen. Het is dan ook een zaak van sociale rechtvaardigheid om ervoor te zorgen dat deze middelen ten goede komen aan mensen uit alle lagen van de bevolking, en dat mensen daadwerkelijk de kans hebben om aan sport deel te nemen. Niet alleen omdat sport een middel kan zijn om andere doelstellingen te bereiken, maar evengoed ook – of eigenlijk vooral – omdat sportbeoefening een sociaal recht is. Stellen ‘dat iedereen welkom is’, wat vaak gebeurt, is onvoldoende om van een inclusief sportbeleid te kunnen spreken. Inclusie vraagt actieve inspanningen en de bereidheid om zaken in vraag te stellen of anders aan te pakken dan gebruikelijk.

Sport kan het armoedeprobleem niet oplossen, maar je kan de sociale uitsluiting binnen het domein van sport wel aanpakken. Als bovendien elk beleidsdomein die verantwoordelijkheid neemt, komen we al een heel eind om de negatieve cirkel van armoede te doorbreken.

Hanne Vandermeerschen is sociologe en senior onderzoeker bij het HIVA (KU Leuven) waar ze zich toelegt op beleidsgericht onderzoek naar de integratie van anderstaligen. Van 2010 tot 2016 was ze verbonden aan de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen van de KU Leuven via de onderzoeksgroep Sport- en Bewegingsbeleid. In 2016 behaalde ze een doctoraat in de Bewegingswetenschappen, op basis van een proefschrift over de participatie van mensen in armoede aan sport.