Meer vergaderen leidt tot meer vertrouwen in lokale netwerken vrijetijdsparticipatie

item_left

item_right

Meer vergaderen leidt tot meer vertrouwen in lokale netwerken vrijetijdsparticipatie

Artikel

Beeld: Headway - via Unsplash

Vanaf 3 tot 4 vergadermomenten per jaar is er een groter vertrouwen in een netwerkaanpak. Dat is een van de bevindingen van de masterproef van Fred Gillebert. Gillebert mag zich sinds een paar maanden een Executive Master of Science in Publiek Management noemen. Voor zijn masterproef aan de Antwerp Management School deed hij kwantitatief onderzoek naar het vertrouwen in de netwerkaanpak bij actoren van de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie.

Het onderzoek werd begeleid door prof. dr. Wouter Van Dooren en levert enkele boeiende inzichten op die onze directeur Bart Rogé hieronder graag met jullie deelt. 

Waarover gaat het?

Lokale besturen sleutelen al tientallen jaren aan het wegwerken van participatiedrempels voor personen in armoede op vlak van cultuur, jeugdwerk en sport. Sinds 2008 is er de maatregel 'lokale netwerken vrijetijdsparticipatie' in het Participatiedecreet. Daarmee voorziet de Vlaamse overheid subsidies aan lokale overheden in de vorm van trekkingsrechten. Daaraan zijn concrete voorwaarden gekoppeld.

Om een trekkingsrecht te kunnen bekomen moet de gemeente aantonen dat minstens de gemeentelijke diensten bevoegd voor vrije tijd (jeugddienst, sportdienst, cultuurdienst,...), het OCMW en verenigingen van personen in armoede of lokale organisaties die onder meer met personen in armoede werken, betrokken zijn en vanuit een netwerkverband beleid maken en uitvoeren.

Vanuit deze samenwerking stelt het lokaal netwerk een ‘afsprakennota’ op. Deze nota geeft minimaal een beeld van hoe de lokale besturen deze subsidies inzetten. De focus van het lokaal beleid benadrukt zowel het ‘deelnemen’ als het ‘deelhebben’ aan het vrijetijdsbeleid.

Participatie als deelhebben legt vooral de nadruk op een doorgedreven betrokkenheid; vrijetijdsorganisaties en -diensten én de doelgroep wordt een reële ‘mede-eigenaar’ van het vooropgestelde beleid. Participatie als deelnemen wordt ingevuld vanuit een eerder consumptieve invalshoek: de participanten zijn hier veeleer de gebruikers, de aanwezigen, de toeschouwers. Het samenbrengen van beide perspectieven moet ervoor zorgen dat de uiteindelijke belanghebbenden van het beleid - in casu mensen in armoede - centraal komen te staan in het lokaal beleid.

Maar is dat wel het geval? Zijn er voldoende voorwaarden vervuld zodat de netwerkaanpak de uitdaging aankan? Dat was het uitgangspunt van het onderzoek van Gillebert.

Een nieuwe vorm van besturen

De maatregel 'lokale netwerken vrijetijdsparticipatie' in het Participatiedecreet is een vorm van ‘network-governance’, een duur woord uit de bestuurskunde voor een nieuwe benadering van besturen.

Kort geschetst hanteren overheden drie perspectieven om te besturen: de traditionele publieke administratie, het new public management (NPM) en het network-governance. Bij de traditionele publieke administratie is hiërarchie en politieke sturing een belangrijk kenmerk, bij NPM vinden bedrijfs- en marktmechanismen hun ingang en bij network-governance ontstaat een meer gelijkwaardige relatie tussen overheid en actoren, ontstaan de doelstellingen uit interactie en wordt gebruik gemaakt van netwerkmanagement om tot beleid te komen.

Network governance is niets anders dan het verbinden en delen van informatie, middelen, activiteiten en competenties van verschillende organisaties om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Concreet gaat het hier om beleid en acties die het resultaat zijn van een samenwerkingsverband van verschillende diensten en organisaties. Het succes van een netwerkaanpak is het samenspel van wat de individuele diensten of organisaties te bieden hebben en gaat niet zozeer over de kwaliteit van dat aanbod. Dat maakt het niet gemakkelijk om de impact of efficiëntie van een maatregel te beoordelen. Verschillende actoren in het netwerk zijn wederzijds afhankelijk van elkaar. De verschillende stukjes van de puzzel moeten mooi in elkaar passen om succesvol te zijn.

Een vaak terugkerende bouwsteen van een netwerk is het begrip vertrouwen. Om te achterhalen of het gebruik van netwerken als instrument voor beleidsvoering een goeie zaak is, spitste het onderzoek van Gillebert zich toe op de begrippen 'vertrouwen' en 'wantrouwen': in welke mate hebben de actoren vertrouwen in het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie als beleidsinstrument om vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede te bevorderen?

Netwerken, vertrouwen en wantrouwen

In zijn onderzoek ontwikkelde Gillebert een model dat vertrouwen in de netwerkaanpak zowel vanuit een institutionele als vanuit een relationele blik benadert.

Institutioneel vertrouwen komt voort uit de overtuiging dat mensen kunnen bouwen op anderen dankzij structuren, situaties en rollen die hen verzekeren dat er een positieve uitkomst zal zijn. Deze dimensie focust dus op het vertrouwen in de overheid, de financiële middelen die ertegenover staan, het mandaat van het lokaal netwerk, en de macht of draagkracht van verschillende actoren om dingen in beweging te zetten.

Relationeel vertrouwen is het vertrouwen tussen individuen op basis van de reputatie en integriteit en de kennis en voorspelbaarheid van de andere. Dit component in een vrijetijdsnetwerk duidt dan op het vertrouwen dat de actoren hebben in elkaar. Het gaat dan over de mate waarin er vlot informatie zal worden uitgewisseld, deelnemers vragen zullen stellen, of er humor zal ontstaan en/of de deelnemers zich open en afhankelijk van elkaar zullen opstellen.

Deze twee componenten vormen een assenstelsel waarop Gillebert vertrouwen en wantrouwen gaat bevragen. Boeiend daarin is dat hij vertrouwen en wantrouwen niet als elkaars tegenpolen benadert. Beide kunnen op hetzelfde moment plaatsvinden en zijn nodig om tot een impactvol samenspel te komen. De archetypes die hieruit voortvloeien geven de mate aan waarin een netwerkactor met positieve of negatieve verwachtingen naar de toekomst van het netwerk kijkt.
Om zicht te krijgen op de verwachtingen van netwerkactoren werd een survey-onderzoek opgezet tussen 9 februari 2020 en 18 maart 2020. De enquête leverde 250 respondenten aan. Hiervan waren 231 enquêtes bruikbaar voor analyse. Dat geeft een betrouwbaarheidsniveau van 95% met een foutenmarge van 5,52%. We geven ook mee dat mensen in armoede of vertegenwoordigers van mensen in armoede sterk ondervertegenwoordigd zijn want ze vormen 8% van de respondenten, en dat de enquête werd afgenomen kort na de officiële toekenning van de trekkingsrechten. Het is mogelijk dat dit invloed had op de resultaten.

De bevindingen

Het participatiedecreet creëert mogelijkheden. De Vlaamse overheid stimuleert er lokale besturen mee om via gerichte netwerkverbanden kansen op vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede te vergroten. En die netwerkaanpak wint aan belang. In 2009, het startjaar van het decreet, dienden 35 gemeenten een afsprakennota in. In 2016 waren er al 104 aanvragen en de huidige bestuursperiode telt meer dan 170 gemeenten met een lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie.

De hypothese in het onderzoek was dat de netwerkaanpak als bestuursvorm beter geschikt zou zijn om om te gaan met de complexiteit van maatschappelijke problemen. In netwerken nemen burgers, overheden en organisaties verantwoordelijkheden op en is samenwerking met afhankelijke actoren een piste om moeilijke vraagstukken op te lossen. Deze aanpak focust op het verbinden en delen van informatie, middelen, activiteiten en competenties. Niet alleen om eigen doelstellingen te halen maar ook een gezamenlijke doelstelling te realiseren.

Het resultaat van dit onderzoek toont een scherpe uitkomst. Bijna 72% van de respondenten heeft veel vertrouwen in de netwerkaanpak. Het dominante archetype hier is dat van de geruste, alerte netwerker. Hiermee wordt aangegeven dat netwerkactoren vertrouwen hebben dat regels en normen duidelijk zijn, dat er een gedeelde ambitie ontstaat, dat er ruimte is voor innovatie, leiderschap, verschil in visies en bereidheid tot het maken van compromissen. Bovendien vrezen ze geen negatieve uitkomst en hebben ze dus weinig wantrouwen.

Hoewel er vooraf geen hypotheses werden geformuleerd omdat het onderzoek onderzoekend is opgesteld, is dit grote vertrouwen een verrassing. Bijna 3 op de 4 netwerkactoren is verwachtingsvol naar de netwerkaanpak en vreest geen negatieve uitkomst.

De positieve inhoud waarrond dit netwerk actief is, kan een mogelijke verklaring zijn evenals de participatieve insteek van netwerken. Een derde verklaring voor het hoge vertrouwen dat netwerkactoren in de aanpak stellen, kan liggen in de rol van de trekker. De competentie, tijd, motivatie en het engagement van de trekker blijken van groter belang te zijn dan de dienst of de instantie die de coördinator vertegenwoordigt. De dynamiek van het lokaal netwerk wordt sterk beïnvloed door de trekker en de motivatie en het engagement van de betrokken actoren.

Het hoge vertrouwenscijfer stemt hoopvol voor een verdieping en verbreding van lokale samenwerkingsverbanden.
1 op 4 van de respondenten is waakzaam en verwacht een negatieve uitkomst. Een bepaalde mate van wantrouwen in de netwerkaanpak is niet zinloos. Wantrouwen houdt de netwerkactor alert en scherp. Aanwezig wantrouwen voorkomt dat de netwerkactor vervalt in een blind vertrouwen. Opvallend daarbij is het significant verband tussen hoog vertrouwen en het aantal vergadermomenten. Vanaf 3 tot 4 vergadermomenten per jaar is er een hoog vertrouwen in de netwerkaanpak. Het grootste deel van de respondenten (43%) vergadert 3 tot 4 keer per jaar, 12% van de respondenten vergadert meer dan 4 keer per jaar en ruim 30% vergadert slechts 1 tot 2 keer per jaar.

Een grote toekomst voor netwerken?

Wanneer we enkel naar de mate van vertrouwen kijken zien we dat 87% van de respondenten een hoog vertrouwen heeft in alle componenten van netwerken. Hiermee kunnen we het overgrote deel van de netwerkactoren identificeren als geruste, alerte netwerkers. Dit is een bijzonder grote groep. Zeker als we weten dat netwerken een vrij complex gebeuren is.

Dit onderzoek geeft daarmee een positief toekomstsignaal voor netwerken of network governance. Ambtenaren, vrijwilligers en doelgroep tonen immers op lokaal niveau veel vertrouwen in elkaar en in de institutionele aspecten van de vrijetijdsnetwerken. Ze zien een gezamenlijke aanpak haalbaar om vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede te bevorderen.

"Dit gegeven vormt een sterke basis om de netwerkaanpak verder te ontplooien en te onderzoeken", concludeert Gillebert. "Het loont als maatschappij de moeite om deze aanpak verder te stimuleren en te investeren in dit beleidsinstrument."

Hij formuleert de volgende aanbevelingen: "Stimuleer de netwerken om meermaals per jaar bijeen te komen. Scherp de netwerkcompetenties aan en voorkom blind vertrouwen. Geef uiteenlopende belangen, conflicten en innovatie alle kansen. Honoreer alle inspanningen en het vertrouwen."

Dit artikel is gebaseerd op het onderzoek van de masterproef met titel 'Armoede en vrijetijdsparticipatie? It’s all in the network... ' van Fred Gillebert, juni 2020.