Waar mag MIA scène maken?

item_left

item_right

Waar mag MIA scène maken?

Artikel

De kern van participatieprojecten is dat ze de kloof verkleinen tussen verschillende werelden die niet zo makkelijk bij elkaar te brengen zijn. Zoals de kloof tussen het amateurtheater en mensen in armoede, in het geval van Mia Maakt Scène. In het project worden bruggen gebouwd en cross-overs gemaakt en door het samenwerkingsverband ontstaat er iets nieuws dat een oud probleem op een frisse manier weet te counteren. Een aanbod op maat, noemen ze dat.

Projecten hebben echter de vervelende neiging op een bepaald moment af te lopen. Het hebben van een begin- en einddatum hoort per definitie bij hun DNA. Op een gegeven tijdstip wordt de geldkraan van de projectsubsidie dichtgedraaid. Dat hoeft niet altijd een probleem te zijn, want niet alle projecten moeten verlengd of verdergezet worden. Maar het project Mia Maakt Scène heeft een grote overlevingsdrang en veel potentieel om door te gaan, daar zijn alle partners van overtuigd. Toch is er ondanks bergen enthousiasme en goeie wil niet meteen een sluitend toekomstperspectief.

In het beste geval wordt reeds van bij het begin van het project grondig nagedacht over de vraag of een project de bedoeling heeft om verder te leven en of dit in de toekomst dan ook mogelijk zal zijn zonder projectsubsidie. Eigenlijk is dit de kernvraag die tot het project zelf geleid heeft. Want Wijkcentrum De Kring werkte al enkele jaren met theatergroep De Straatmussen, voornamelijk buiten de uren en op vrijwillige basis, en zocht naar een manier om dit duurzamer aan te pakken. Dit bleek niet eenvoudig, gezien dezelfde vragen aan het einde van het project weer boven komen drijven: Is Mia Maakt Scène een welzijns- of een cultuurproject? Is het een sociaal-artistiek project? Welke plaats heeft zo’n project in het Vlaamse cultuurlandschap? Kortom, waar mag MIA scène maken?.

Waarom is het zo moeilijk om amateurtheater met mensen in armoede duurzaam te financieren? Dat zit onvermijdelijk in het transversale karakter van het project. Beide domeinen, het welzijnswerk van waaruit het ontstaan is, als het amateurtheater, hebben raakvlakken met het project maar te weinig middelen om er voldoende personeelskracht aan te verbinden. Wijkcentrum De Kring kan wel zorgen voor een beetje werkingsmiddelen voor decor of catering, maar niet voor personeelskracht. En het amateurtheater is per definitie rond vrijwilligerswerk georganiseerd, op een bescheiden vergoeding voor de regisseur na. Het project Mia Maakt Scène is drie jaar lang met deze patstelling aan de slag gegaan. Er zijn bruggen gelegd met OPENDOEK, met andere amateurgezelschappen, het deeltijds kunstonderwijs en het cultuurcentrum. Maar de nood aan professionele omkadering, vooral op het sociale vlak, blijft bestaan. Hoe valt dit op te vangen?

Het sociaal-artistiek werk in Vlaanderen is er op een bijzondere manier in geslaagd deze vicieuze cirkel te doorbreken en sociale omkadering binnen artistieke projecten mogelijk te maken. Na de publicatie van het Algemeen Verslag voor de Armoede in 1994 ontstonden tientallen initiatieven in Vlaanderen die expliciet de verbinding maakten tussen welzijn en cultuur. Deze projecten vielen –net als Mia Maakt Scène- door hun transversale karakter meestal tussen de subsidiepotjes in. Na een periode van projectmatige steun aan sociaal-artistieke praktijken vanuit de Koning Boudewijnstichting zocht toenmalig Minister voor Cultuur, Bert Anciaux, naar meer structurele beleidserkenning via een experimenteel decreet. In 2006 kreeg de praktijk een vaste verankering in het Vlaamse Kunstendecreet. Sindsdien zijn heel wat oude én nieuwe sociaal-artistieke initiatieven uitgegroeid tot betekenisvolle spelers in het Vlaamse kunstenlandschap.

Is het sociaal-artistiek werk dan een oplossing voor Mia Maakt Scène? De praktijk wijst uit van niet. Want zoals wijkcentrum De Kring reeds vroeger heeft ervaren, beantwoordt het project niet aan de basiscriteria om goedgekeurd te worden binnen het Kunstendecreet. Het project situeert zich binnen het amateurtheater en zet te weinig in op professionele artistieke omkadering en toewerking naar een hoogstaand artistiek eindproduct. Daar hebben zowel de partners als de deelnemers goede redenen voor: spelplezier en de self made methodiek zijn de basisprincipes van het project.

What’s in a name? Toegegeven, de grenzen zijn vaag voor een buitenstaander. Wanneer is een project voldoende professioneel om erkend te worden binnen het Kunstendecreet? Wat maakt dat andere theatergezelschappen met mensen in armoede zoals Tutti Fratelli, Cie Tartaren of Unie der Zorgelozen wel binnen het Kunstendecreet goedgekeurd zijn? Zij werken immers ook niet met professionele acteurs. Evengoed duiken meer en meer semi-professionele amateurgezelschappen op die hoge ogen scoren op artistiek vlak en werken veel professionele kunstenorganisaties samen met gewone burgers. Die cross-overs komen dus ook los van het sociaal-artistiek werk voor en plaatsen al eens vraagtekens bij de huidige subsidiekaders.

Dus moeten we het over die vraagtekens hebben. Participatieprojecten hebben de bedoeling om netwerken rondom vrijetijdsorganisaties enerzijds en netwerken van mensen uit kansengroepen anderzijds samen te brengen. Het spreekt voor zich dat er uit die nieuwe samenwerkingsverbanden voorstellen komen om één en ander anders aan te pakken en échte veranderingen te realiseren. In die zin fungeren ze als signaalfunctie voor zowel beleid als praktijk. Dergelijke verbindende praktijken zeggen iets over de hokjes waarin onze samenleving georganiseerd is en stellen een alternatief voor. In het beste geval kan dit alternatief verzilverd en verduurzaamd worden. In het slechtste geval blijven de initiatiefnemers achter met een hoop frustratie.

Serieus aan de slag gaan met die frustraties is de boodschap. Meer dan ooit is durf nodig bij zowel praktijkmensen als beleidsmakers om deze signalen op te pikken en creatief om te gaan met (de grenzen van bestaande) subsidiekaders. Het recent gewijzigde Kunstendecreet biedt hier alvast mooie kansen toe. Dankzij de functie participatie krijgen artistieke praktijken die zich ontwikkelen in dialoog en met actieve betrokkenheid van diverse burgers een nog duidelijkere plaats in het kunstenlandschap. Geëngageerde kunstenaars en kunstenorganisaties zullen in het ideale geval niet meer hun toevlucht moeten zoeken bij het Participatiedecreet, maar steun kunnen vinden bij hun eigen decreet.

Is dit ook denkbaar binnen het welzijnswerk, het amateurtheater of breder het lokaal cultuurbeleid? Projecten als Mia Maakt Scène zijn alvast een belangrijke stap vooruit. Zij wijzen erop dat er meer dan ooit nood is aan maatwerk in netwerkverband, vanuit een lokale inbedding en idealiter met extra ondersteuning op Vlaams niveau. Dergelijke projecten vragen van organisaties om buiten de lijntjes van hun ‘kernopdracht’ te kleuren. Niet iedereen is daartoe bereid, ondanks visieteksten en beleidsplannen die bol staan van woorden als gemeenschapsvorming, inclusie, participatie en laagdrempeligheid. Dus zijn er dwarsliggers nodig die blijven hameren bij partnerorganisaties en beleidsmakers om deze woorden ook om te zetten in daden. Blijf scène maken, MIA!