Praktijkonderzoek lokale netwerken 2010

item_left

item_right

Praktijkonderzoek lokale netwerken 2010

Document

Dit praktijkonderzoek geeft inzicht in het proces dat de betrokken actoren afleggen bij de visieontwikkeling en realisatie van het samenwerkingsverband ter bevordering van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. De studie werpt licht op de participatieprocessen van de vertegenwoordigers van mensen in armoede, de betekenis van het lokaal netwerk voor de verschillende actoren en de mensen in armoede, de wijze van samenwerking binnen het netwerk en de beoogde impact ervan op de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede.

De context van het praktijkonderzoek lokale netwerken

In januari 2008 trad het Vlaamse Participatiedecreet in werking. Via het Participatiedecreet (Artikel 22) kunnen alle steden en gemeenten in Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijkomende middelen ontvangen om de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede te bevorderen. Hiervoor wordt verwacht dat het lokaal bestuur een lokaal netwerk creëert, een doorgedreven overleg tussen de verschillende actoren, dat samen een afsprakennota vrijetijdsparticipatie opstelt.

Momenteel werken 53 Vlaamse steden en gemeenten via een lokaal netwerk aan de bevordering van de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. De concrete (samen)werking van de lokale netwerken en de betekenis ervan voor de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede zijn echter moeilijk af te lezen uit de beknopte afsprakennota’s. Bovendien is het voor steden en gemeenten nog aftasten hoe het Participatiedecreet het best geïmplementeerd kan worden en hoe men een antwoord kan bieden op bepaalde uitdagingen. De nood aan een kwalitatief onderzoek ter ondersteuning en evaluatie van de lokale netwerken drong zich op.

  • Beantwoordt het lokale netwerk aan de doelstellingen van het decreet?
  • Worden de intenties, zoals aangegeven in de afsprakennota’s, waargemaakt?
  • Voeren de verschillende actoren een gelijkwaardige dialoog?
  • Worden de vertegenwoordigers van mensen in armoede volwaardig betrokken in het lokale netwerk?
  • Wat zijn de knelpunten voor de lokale samenwerkingsverbanden?
  • Wat is het draagvlak vanuit het beleid? Wat zijn de mogelijkheden vanuit het middenveld?
  • Wat zijn de succesfactoren voor een goed lokaal netwerk en een verhoogde vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede?
  • Komen de acties voort uit een sterk uitgewerkte en gedeelde visie?
  • Hoe wordt de diversiteit van de doelgroep in acht genomen?
  • Betekent een sterke samenwerking minder versnippering van het vrijetijdsaanbod?
  • Worden participatiedrempels beslecht?
  • Kan het lokaal netwerk verder bouwen op een reeds bestaand overleg, visie en acties?

De lokale netwerken worden diepgaand bestudeerd aan de hand van 19 case-studies, waarvan telkens beoogd wordt de drie actoren (stad/gemeente, OCMW en vereniging van/voor personen in armoede) te bevragen. De 19 steden en gemeenten werden geselecteerd op basis van geografische ligging, grootte van de stad of gemeente, trekkingsrecht, stadium van implementatie en betrokken actoren. Aan de hand van interviews, focusgroepen en schriftelijke vragenlijsten wordt gepeild naar de standpunten, bekommernissen en prioriteiten van de betrokken partners. 

Het kwalitatief praktijkonderzoek wil inzicht verkrijgen in het proces dat de betrokken actoren afleggen bij de visieontwikkeling en realisatie van het samenwerkingsverband ter bevordering van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. De studie werpt licht op de participatieprocessen van de vertegenwoordigers van mensen in armoede, de betekenis van het lokaal netwerk voor de verschillende actoren en de mensen in armoede, de wijze van samenwerking binnen het netwerk en de beoogde impact ervan op de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Hierbij worden mogelijke knelpunten en succesfactoren geïdentificeerd, enerzijds om de praktijk verder te ondersteunen en anderzijds om bij te dragen tot het formuleren van beleidsaanbevelingen in het kader van de evaluatie van het Participatiedecreet in 2011.

Bijlage(n):