Demos is een team nomadische kenniswerkers. We volgen maatschappelijke ontwikkelingen die de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector vormgeven en werken aan gelijkheid en participatie. We staan voor cultuur, jeugdwerk en sport die aansturen op maatschappelijke veranderingen en bouwen aan een meer open, inclusieve en democratische samenleving.
Rol van ouders in de vrijetijdsbesteding van hun kinderen
item_left
item_right
Rol van ouders in de vrijetijdsbesteding van hun kinderen
Onlangs verdedigde Annelore Van der Eecken haar doctoraat over de rol van ouders in de vrijetijdsbesteding van hun kinderen. Het onderzoek gaat na of sociaal-economische verschillen tussen ouders ook een verschil maken in het belang dat ouders hechten aan georganiseerde vrije tijd. En als dat niet het geval, hoe de verschillen in vrijetijdsdeelname tussen kansrijke en kansarme gezinnen dan wel verklaard kunnen worden. Wij geven hieronder een korte samenvatting van het doctoraat.
Wat is het probleem?
Kinderen en jongeren die opgroeien in een maatschappelijk kwetsbare positie nemen minder deel aan georganiseerde vrije tijd. De maatschappij maakt daar een probleem van. In de georganiseerde vrije tijd kunnen de jongeren immers tal van nuttige vaardigheden, normen en waarden verwerven. Omgekeerd zou ongestructureerde vrije tijd de jongeren teveel in verleiding brengen om probleemgedrag te stellen zoals spijbelen of vandalisme.
Daarom zet de overheid in op tal van middelen om kinderen en jongeren in een kwetsbare positie toe te leiden naar georganiseerde vrije tijd. Ook de ouders komen daarbij steeds meer in het vizier. Zij spelen volgens sommigen een sleutelrol in de vrije tijd van hun kinderen. De vooronderstelling is dan dat ouders die leven in kansarmoede hun kinderen meer vrijheid laten in de vrije tijd en georganiseerde vrije tijd minder belangrijk vinden. Vandaar het pleidooi om ouders te informeren over en te overtuigen van het belang van georganiseerd vrijetijdsaanbod.
Dit klinkt misschien aannemelijk voor sommigen, maar eigenlijk is er weinig wetenschappelijk onderzoek dat deze vooronderstellingen ondersteunt. Van der Eecken onderscheidt drie lacunes in het bestaande onderzoek:
- Het bestaande onderzoek kijkt enkel naar de rol van ouders in de georganiseerde tijdsbesteding van hun kinderen. Hoe ouders naar ongeorganiseerde vrije tijd kijken, weten we eigenlijk niet.
- Het bestaande onderzoek geeft enkel een gefragmenteerd beeld van de perspectieven van ouders op vrijetijdsbesteding en belicht telkens een afgebakende vorm van vrije tijd, een brede focus ontbreekt.
- We weten dat sociaal-economische status een verschil maakt in de participatie aan georganiseerde vrije tijd. Maar hoe dat verschil precies tot stand komt, dat weten we niet. Ligt het echt aan de doelen en de waarden van de ouders? Of zijn er andere verklaringen mogelijk?
Om deze lacunes te dichten werden er drie studies uitgevoerd: een systematisch literatuuronderzoek, een kwantitatieve bevraging en een kwalitatieve casestudie met zo’n 32 interviews, zowel met ouders uit de middenklasse als uit de arbeidersklasse.
Bevindingen
Is de georganiseerde vrije tijd voor iedereen even ideaal?
Het literatuuronderzoek plaatst een aantal kritische kanttekening bij de idealisering van de georganiseerde vrije tijd. Voor veel jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie is het georganiseerde aanbod helemaal niet zo bruikbaar. Ze geven de voorkeur aan meer informele en spontane vrijetijdsactiviteiten. Bovendien vervreemdt een te sterke focus op de toekomst deze jongeren van het aanbod, omdat het niets lijkt te doen aan/met hun huidige levensomstandigheden en hun focus op het hier en nu. Ook is het helemaal niet duidelijk of deze jongeren wel zoveel positieve effecten halen uit de georganiseerde vrije tijd als jongeren in een sterkere positie.
De onderzoekster verwijst hierbij naar het werk van Gert Biesta. Voor Biesta draait het bij opvoeden in een democratische samenleving altijd om een evenwicht tussen drie doeldomeinen: ‘kwalificering’, ‘socialisering’ en ‘subjectivering’. De eerste twee doeldomeinen helpen kinderen en jongeren om hun plaats te vinden in de huidige samenleving, het derde doeldomein steunt hen om afstand te nemen van de wereld, hun eigen standpunt te bepalen en de wereld te veranderen.
Als een vrijetijdswerking enkel tot doel heeft om kinderen en jongeren te laten invoegen in de wereld zoals die is, dan kan dit vervreemdend werken voor die kinderen en jongeren die net gekwetst worden door die samenleving en die geconfronteerd worden met de onrechtvaardige, lelijke en harde kanten van deze maatschappij. Een jeugdwerking die een unisono positief of onvoldoende kritisch verhaal brengt en kinderen en jongeren vraagt om deze samenleving volledig te omarmen, verliest aan betekenis voor wie helemaal niet zo gelukkig is met de huidige gang van zaken. En versterkt zo – misschien zonder het te willen – de kwetsbare positie waar de jongeren zich in bevinden.
Ouders vinden zowel georganiseerde als ongeorganiseerde vrije tijd belangrijk
De bevraagde ouders moedigen hun kinderen net aan om een brede waaier aan vrijetijdsactiviteiten te ontwikkelen. Niet alleen om vaardigheden te verwerven voor later maar ook om hier en nu vrienden te maken, te ontspannen en onafhankelijker te worden. Ouders vinden net een diversiteit aan activiteiten waardevol en niet alleen het georganiseerde aanbod.
Ouders stoppen dan ook flink wat tijd en energie in de vrije tijd van hun kinderen, zoals: aanmoedigen aan de zijlijn, problemen oplossen in de organisatie van de vrije tijd, faciliteren, toestemming geven, toeleiden en drop-out tegen gaan,… Ook als kinderen ouder worden, blijven ouders een belangrijke rol spelen.
Socio-economische verschillen in de rol van ouders
Het gangbare vooroordeel is dat ouders in een kwetsbare positie niet zoveel belang hechten aan de vrijetijdsbesteding van hun kinderen, dat ze hen minder actief aanmoedigen en meer autonomie geven.
De onderzoekster vond echter geen socio-economische verschillen in de opvoedingsdoelen die ouders nastreven in de vrijetijdsbesteding. Ouders uit de midden- en de arbeidersklasse willen hun kinderen een brede, algemene vorming geven via een diversiteit aan vrijetijdsactiviteiten.
Maar hoe kan je dan het verschil verklaren in de feitelijke deelname?
Het onderzoek vond inspiratie in de toolkittheorie van Swindler. Swindler ontdekte dat mensen in de loop van hun leven een soort ‘toolbox’ opbouwen van handelingsstrategieën op basis van de beschikbare hulpbronnen en opgedane ervaring. Het gaat om een set van dagdagelijkse manieren van handelen, van gewoontes en routines. Nieuwe gewoontes aannemen is vaak een veeleisende opdracht. Mensen uit armere bevolkingsgroepen hebben vaak weinig ruimte om nieuwe gewoontes aan te nemen.
Uit het onderzoek bleek dat alle ouders wel eens moeilijkheden ondervinden om de vrijetijdsparticipatie van hun kinderen mogelijk te maken of te blijven ondersteunen. Maar middenklasse ouders beschikken wel over meer ‘tools’ om met al die relatief kleine problemen om te gaan: flexibele werkuren, financiële middelen, institutionele vaardigheden, een netwerk van familie, kennissen en buren die op hun beurt over veel hulpbronnen beschikken,… Kansarme ouders beschikken niet of minder over de nodige hulpbronnen en een ondersteunend netwerk. Relatief kleine probleempjes zoals een onverwachte uitgave of een plotse verandering in de organisatie van de vrije tijd, zijn dan helemaal niet zo gemakkelijk om te overbruggen. Dat maakt het moeilijk om de vrijetijdsparticipatie in te bouwen in de wekelijkse of jaarlijkse routine.
Het is dus niet een kwestie van ‘willen’ maar van ‘kunnen’.
Lees hier een uitgebreidere samenvatting van het doctoraat.
Beeld: Dejan_Krsmanovic - CC BY 2.0