'Sociaal en sportief: een schoon koppel' - Verslag van ons onderzoek naar sociale sportinitiatieven

item_left

item_right

'Sociaal en sportief: een schoon koppel' - Verslag van ons onderzoek naar sociale sportinitiatieven

Document

Beeld: C.Hsuan_Photography - cc by-sa 2.0

Samenvatting

Dit document geeft verslag van het vooronderzoek naar sociaal sportieve initiatieven (SSI’s), dat Demos uitvoert in opdracht van Sport Vlaanderen. Na een korte situering beschrijft het de doelstellingen van dit onderzoek. Daarna wordt als centraal aandachtspunt een werkdefinitie voorgesteld. Daarbij stellen we de vraag of we sociale sportinitiatieven als één geheel en met veel potenties kunnen beschrijven. Zo ja, waar liggen de grenzen? En blijft er genoeg kans voor grote diversiteit? Als laatste onderdeel zoekt het naar zo goed mogelijke lokale en Vlaamse ondersteuning van deze SSI’s.

Sociaal sporten en bewegen

Het kost weinig moeite om van heel vroeger tot nu het grote belang van sport en bewegen te ontdekken. Het kan gaan over plezier en entertainment, of spannende competitie, clubliefde en uitmuntendheid. Sport werd snel verbonden aan heel wat positieve kenmerken zoals fitheid, karaktersterkte, beheersing, elegantie en natuurlijk ook het bekende duo: een gezonde geest in een gezond lichaam. De link tussen “sociaal” en sport wekt dan ook weinig verbazing. Veel actieve en passieve sportbeleving gebeurt immers in groep, samen en in verbondenheid. Vroeger, nu en zeker ook straks.

Waarom dan een vergrootglas op sociale sportinitiatieven (SSI’s)? Omdat sociaal hier een speciale betekenis krijgt. Het gaat in dit onderzoek over het bereiken van mensen en groepen waarvoor actieve sport en beweging zoveel kansen bieden, maar niet altijd binnen hun bereik liggen. Daarvoor zijn er vele redenen, van lichamelijke of geestelijke beperkingen, tot armoede en afkomst. Soms is er een letterlijke of figuurlijke afstand, dan is het aanbod te weinig bereikbaar. Zowat alle wetenschappers die hiermee bezig zijn stellen dit eensgezind vast: er is naast zoveel hoopvol aanbod toch nog steeds veel koppige kwetsbaarheid, ongelijke kansen, achterstelling, uitsluiting en racisme.

Dit probleem stimuleerde heel wat initiatieven om naar oplossingen te zoeken. Want sport en bewegen zijn heel belangrijk. Ze moeten voor iedereen toegankelijk zijn. Steeds meer initiatieven willen aan meer gelijke kansen werken. Met meer participatie. Dit gebeurt vanuit heel diverse hoeken en beleidsdomeinen, zoals sport en jeugd, welzijn en gezondheid, onderwijs, buurtwerk, justitie… Ze staan samen op de barricades voor een meer faire verdeling van kansen.

Er zijn in Vlaanderen en Brussel ondertussen vele tientallen sociale sportinitiatieven, die elk op hun eigen manier zo’n sociaal sportief aanbod bieden. Samen met, voor en door hun doelgroep.

Waarom dit onderzoek?

Sociale sportinitiatieven zijn heel verschillend. Toch hebben ze gemeenschappelijke eigenschappen. Hoewel de overheden (gemeenten, Vlaanderen, de VGC…) zeker geïnteresseerd en vaak bereid zijn om te helpen, zien ze die overeenkomsten niet altijd. Daarvoor moeten de sociale sportinitiatieven een duidelijker gezicht krijgen. Kunnen we ze herkenbaar maken? En volgt er daarna ook meer en betere ondersteuning? Want momenteel werken veel SSI’s veelal in tijdelijke en vage omstandigheden. Ze zijn creatief in het zoeken naar steun. Maar wat meer zekerheid en duurzaamheid zouden helpen.

Het onderzoek dat DEMOS uitvoert in opdracht van Sport Vlaanderen wil graag antwoorden op deze vragen. Sinds het einde van 2020 werken we aan een bevraging en verkenning. Kunnen we de SSI’s in één concept beschrijven, met respect voor hun eigenheid en diversiteit?  Bestaan er dan ook mogelijkheden om de steun vanwege overheden beter te organiseren? Dat gebeurde via de studie van de context, vele gesprekken, ondervragingen en interviews. Einde mei moet het rapport een aantal mogelijkheden voorstellen.

Naar een beschrijving van de sociale sportinitiatieven

De voorbije maanden werden heel wat mensen die in of dichtbij de SSI’s werken, door ons bevraagd over wat zij beschouwen als “hun” eigenschappen, de basis en de grenzen van hun identiteit. Niet om het enige juiste antwoord te vinden. Wel om een stap vooruit te zetten en om bouwstenen te leveren zodat een aangepast beleid mogelijk wordt. Deze discussies leidden naar een beschrijving en een voorlopige definitie. Dat was niet gemakkelijk, want SSI’s laten zich gelukkig niet zomaar vangen. Enerzijds willen ze echt een gemeenschappelijke identiteit. Anderzijds moet de grote diversiteit mogelijk blijven.

Een werkdefinitie: wat maakt SSI’s anders?

Via tal van aanpassingen, bijschrijven en herschikken, landden we voorlopig bij de volgende werkdefinitie:

Deze omschrijving is een hele opstapeling van ambities. De definitie groeide aan en weegt nu wel heel zwaar. Maar als je in ze stukjes hakt, dan verschijnen er zes kenmerken waaraan ssi’s voldoen. Samen (ze moeten allemaal aanwezig zijn) beschrijven ze de identiteit van een sociaal sportinitiatief. Bij elk stukje past een verhaal: wat wordt er mee gezegd?

  1. Drie doelstellingen, samen en tegelijkertijd. SSI’s streven altijd naar (1) meer en betere maatschappelijke participatie – zowel deelnemers (die af en toe meedoen) als zwaar geëngageerde mede-eigenaars van het initiatief; bijna toevallige passanten en ook heel dichtbij betrokken deelhebbers. (2) Een betere gezondheid, zowel van lichaam als van geest. Het gaat over zich lekker voelen, positief denken en het lichaam goed onderhouden. (3) Meer en beter sporten en bewegen. Natuurlijk, want sport is het thema waarvoor SSI’s met overtuiging kozen. Wat is meer en beter? Dat kan alle kanten uit, van zuiver recreatief, speels en ongedwongen tot straf getraind, competitief en strak geordend. Een ruime horizon dus, met vele variaties.
  2. Een heel specifieke doelgroep die absoluut centraal staat. Het gaat hier over mensen en groepen die niet vanzelfsprekend toegang vinden tot actieve sport en beweging. Dat klinkt gemakkelijk, maar het gaat wel (naar schatting) over zo’n 30% van de bevolking. Dit omwille van heel uiteenlopende redenen. Deze vaststelling klinkt hard en oneerlijk. Een samenleving kan en mag dit niet tolereren… dus hier wordt opgetreden. Dit kan alleen door deze (heel diverse) doelgroepen speciale aandacht te geven. Op een bijzondere manier werken ze aan deze gelijke kansen en  aan insluiting. Deze mensen en groepen vragen extra steun om met gelijke mogelijkheden te kunnen deelnemen en deelhebben.
  3. Begeleiden en stimuleren in een proces van inclusie en het aanpakken van drempels en oorzaken van uitsluiting. SSI’s organiseren en doen. Ze begeleiden mensen in ongelijke kansen, ze stimuleren hen om volwaardig te kunnen meesporten en te bewegen. Dat is een proces. Vooruitgang vraagt respect en tijd. Dat kan even tot zeer lang duren. Maar het doel is duidelijk: inclusie. Dat betekent dat ook mensen die achtergesteld worden  een volwaardig recht hebben op zoveel mogelijk bestaande kansen op actief sporten en bewegen. Inclusie staat tegen exclusie: insluiten tegen uitsluiten. Waarom zijn er mensen en groepen met minder kansen? Omdat ze ervaren dat er vele hindernissen zijn om zomaar mee te doen. Die kunnen heel uiteenlopend zijn, bijvoorbeeld financieel, cultureel (wat en hoe dat te doen, andere gebruiken, onbekend gedrag), letterlijke en figuurlijke afstand (er niet geraken). Daarnaast stellen veel onderzoekers vast dat er steeds opnieuw achterstelling en uitsluiting ontstaat. Soms van generatie op generatie. Of omdat men een malchance ondervindt. Sommige mensen botsen op afwijzing, racisme, onbegrip. In bepaalde gevallen past men niet in het gemiddelde of het ideaalbeeld. Dat maakt hen extra kwetsbaar. De oorzaken van achterstelling evolueren ook in de tijd. Sommige blijven koppig woekeren, zoals armoede, onbegrip en racisme.
  4. Op basis van de kracht, een optimistische benadering. Sociale sportinitiatieven geloven altijd in de kansen en mogelijkheden van hun doelgroepen. Ze zijn niet uitgevonden om problemen op te lossen (maar dat doen ze wel). Ze werken om te groeien, sterker te worden en autonomie te verhogen. Dat wordt “emancipatie” genoemd: loskomen van betutteling. Of “empowerment”: sterker worden om zo zelfbeschikking en volle participatie te verwerven.
  5. Dichtbij de doelgroepen en heel vertrouwd met hun leefwereld. SSI’s kunnen niet werkzaam zijn indien ze zich niet ontwikkelen in de directe nabijheid (letterlijk en figuurlijk) van hun doelpubliek. Mensen en groepen met ongelijke kansen vragen om een aangepaste methode, veel empathie en vooral respect.
  6. Sportsector-overschrijdende samenwerking. Het wegwerken van participatiedrempels en uitsluiting kan maar succesvol zijn indien dit gebeurt in een (h)echte samenwerking met andere sectoren en nooit gevangen in een eigen beleidskorset. Daarom zullen SSI’s altijd sterk gelinkt zijn aan collega’s uit sectoren zoals jeugdwerk, hulpverlening, onderwijs, tewerkstelling, enzovoort. Dit betekent actief netwerken en doelgericht samenwerken over de sectoren heen…

Deze zes kenmerken hangen sterk samen. Ze zijn zowel gezamenlijk één identiteitskaart en ook de basis voor een eigen methodische aanpak. Daarin verschillen de SSI’s van sportcollega’s en van wat er in aanverwante sectoren gebeurt. Misschien krijgen ze daarmee een duidelijk gezicht op elke groepsfoto.

Een vlag met een diverse lading

Als SSI’s zich herkennen in bovenstaande beschrijving, dan duikt meteen de andere vraag op: hebben ze nog voldoende mogelijkheid om daarbinnen nog hun eigen variant te ontwikkelen? Dat is nodig, want zowel de doelgroepen als de concrete aanpak van ssi’s kunnen onderling heel scherp verschillen. Onderstaand schema maakt duidelijk dat binnen één gemeenschappelijke definitie nog veel variatie mogelijk blijkt.

De variaties kunnen zeer uiteenlopend zijn. Zo kunnen SSI’s elk hun eigen en unieke combinatie maken, weliswaar altijd gekaderd en begrensd door de werkdefinitie, maar met eigen accenten. Ze kiezen soms heel uiteenlopende methodes, bijvoorbeeld formeel-informeel, recreatief-competitief, duurzaam of eerder occasioneel, in kleine- of grote groepen, binnen of buiten enzovoort. Natuurlijk kunnen ook doelgroepen sterk variëren, bijvoorbeeld naar leeftijd, geslacht en ander persoonskenmerken naar fysieke, mentale eigenschappen; ook naar sociaaleconomische of etnisch-culturele gelijkenissen enzovoort.

Een SSI kan ook een bijzonder accent leggen op één van de drie doelstellingen, zonder het grote belang van de andere uit het oog te verliezen.

Ook het werkingsniveau zal soms sterk verschillen of heel specifiek zijn, van buurt- tot internationaal en alles wat daar tussen ligt. Daarnaast kunnen ze kiezen voor één sportdiscipline of juist een hele grote variatie aan soorten sport.

Ten slotte is er een variatie in de structuur of aard. Het kan (1) een heel autonome, aparte werking zijn, of (2) een duurzaam onderdeel van een groter geheel tot (3) een project of experiment met een tijdelijk karakter. Het gebeurt ook dat een  experiment evolueert naar een meer standvastig initiatief.

Een eigen gezicht op de groepsfoto

Met voorgaande werkdefinitie kunnen SSI’s met een herkenbaar gezicht een plaats vinden op de groepsfoto van actoren die zowel met sport als met gezondheid en maatschappelijke participatie bezig zijn.

Dit onderzoek beoogde echter meer. We gingen op zoek naar de vraag of  deze eigenheid volstaat om op een betere manier ondersteund te worden? Kunnen SSI’s daarmee een stevig onderdeel worden van het gemeentelijke of Vlaamse (sport)beleid?

Op zoek naar gepaste ondersteuning vanuit de overheden

SSI’s zijn zichzelf… en ze zijn daar heel zelfbewust over. We merkten in het onderzoek een grote bereidheid van SSI’s om met overheden samen te werken, maar dan op basis van respect voor en erkenning van hun eigenheid. Daar speelt zeker hun (soms heel sterke) verbondenheid met andere sectoren een grote rol. Een passende ondersteuning moet daarmee rekening houden.

Sommige ervaringen zijn niet zo positief. Worden de SSI’s wel voldoende geapprecieerd voor hun werk? Is “de” overheid wel bereid om maatwerk voor hen te leveren? Want dat hebben ze wel nodig: een eigen-aardig beleid dat rekening houdt met alle zes de elementen die in de werkdefinitie zijn opgesomd. Een beleid dat ook voldoende flexibel inspeelt op de uiteenlopende vragen van hun sporters en hun doelgroep.

Anderzijds ondervinden SSI’s ook veel sympathie en krijgen ze vaak de kans om zichzelf te blijven. Toch ligt hier veel werk op de tafel, want een echt passend intersectoraal ondersteuningskader is er zelden.

De gemeentebesturen als eerste bondgenoot

Uit het onderzoek blijkt dat de gemeentebesturen hier een hoofdrol spelen, zeker in de ondersteuning en stimulansen voor lokale SSI’s. In vele gevallen groeide er wederzijds begrip en kwam er ondersteuning. Er blijkt wel nog veel ruimte voor verbetering.

Gelukkig kunnen gemeentebesturen heel creatieve oplossingen vinden. Juist omdat SSI’s soms in verschillende vakjes passen, kan er een vorm van “convenant” groeien. Deze maakt maatwerk mogelijk, waarbij sport, jeugd, welzijn en andere beleidsdomeinen elk hun deel bijdragen. In andere gevallen werkt de sportdienst met een heel specifieke ondersteuning.

Toch loopt het niet altijd gesmeerd. Zeker kleine gemeenten hebben niet voldoende draagvermogen om ook hier een apart beleid te ontwikkelen. Het verdwijnen van het decreet lokaal sportbeleid heeft de link tussen Vlaanderen en de gemeenten doorgeknipt. Dat maakt ook dat de specifieke aandacht voor sociale uitdagingen niet meer centraal gestuurd en met extra middelen gestimuleerd wordt.

Een bovenlokale benadering?

Wellicht kunnen nieuwe of bestaande bovenlokale samenwerkingsverbanden een oplossing bieden? Er zijn al heel concrete voorbeelden en het beleidswerk in de jeugd- en cultuursectoren kan wellicht (een beetje) inspireren. Het bovenlokale beleid is nu quasi onbestaande in de sportwereld, maar de plannen voor een Vlaanderen van regio’s kunnen het bovenlokale niveau een boost geven. Hier zal het uitwisselen van goede lokale voorbeelden zeker inspireren.

En wat op het Vlaamse niveau?

Sport Vlaanderen, opdrachtgever van dit onderzoek, wil zeker zoeken naar een betere omkadering van de sociale sportinitiatieven. Het Beleidsnetwerk Inclusie IN en DOOR Sport (BIIND), samengesteld uit verschillende betrokkenen uit de sportwereld, werkt aan voorstellen voor meer gestructureerd en coherent beleid rond inclusie en sport. Hopelijk helpt dit onderzoek om verdere stappen voorwaarts zetten. Daarnaast verkende het onderzoek al enkele mogelijkheden en wil deze nog verder toetsen.

De sportfederaties zijn nu al betrokken partij, het decreet biedt extra mogelijkheden voor SSI’s, al zijn ze nogal vrijblijvend. In sommige gevallen groeide er een heel aparte werking (bijvoorbeeld G-sport). Toch kan er meer, zonder te vervallen in dwang. Niet alle sportfederaties hebben evenveel draagkracht. Niet alle SSI’s vinden er een gepaste en gewenste plaats. Maar ze zijn een deel van de oplossing.

Daarnaast spelen de Vlaamse Sportfederatie en het ISB al een rol. Ze overkoepelen. Met buurtsport bouwde het ISB een specifiek kader voor sommige SSI’s. Ook Demos, als steun- en kennispunt voor participatie van kansengroepen, neemt verantwoordelijkheid. Zo groeit en bloeit er een levendig en lerend netwerk van lokale SSI’s.

Het volledige onderzoeksrapport vind je in de bijlage

Tekst door Guy Redig

Met dank aan Pieter Smets en Jord Vandenhoudt