Waarom we wat minder over de UiTPAS moeten praten

item_left

Waarom we wat minder over de UiTPAS moeten praten

item_right

Waarom we wat minder over de UiTPAS moeten praten

bart

Het Participatiedecreet is in 2009 in het leven geroepen als hefboom. Het is een decretaal buitenbeentje, het bastaardkind. Maar het decreet is niet langer een bescheiden flankeerder. Het is een balorige tiener die kan tonen hoe we het in de toekomst inclusiever moeten doen.

In deze blogreeks schrijven we over onze opdrachten in het Participatiedecreet, telkens toegespitst op één specifieke beleidsmaatregel in het Participatiedecreet. Dit blogartikel gaat over de maatregel ‘Lokale Netwerken Personen in Armoede’.

Waarom we wat minder over de UiTPAS moeten praten

Beeld: MHC PhotographieCC BY-NC-ND 2.0

Voorlopers van de lokale netwerken vinden we begin jaren 2000 overal, bijvoorbeeld in Aalst en Brugge. Brugfiguren uit respectievelijk een armoedevereniging en het OCMW spraken er hun ‘collega’s’ uit stedelijke vrijetijdsdiensten (eerst cultuur en later jeugdwerk en sport) aan om samen de drempels die mensen in armoede ervaren op het vlak van cultuur, jeugdwerk en sport weg te werken. Met succes. Overleg, collegialiteit, afstemming en goodwill van lokale bestuurders bracht hen heel ver.

Op basis van die ervaringen bedacht de Vlaamse overheid een model van cofinanciering: de maatregel ‘Lokale Netwerken Vrijetijdsparticipatie van Personen in Armoede’. Die werd in 2008 verankerd in het Participatiedecreet. De maatregel gaat in 2020 haar 3de zesjarige cyclus in. Instappen kan elk jaar in oktober.

Jaarlijks 1.650.000 euro in cofinanciering

Concreet vraagt de Vlaamse overheid dat lokale vrijetijdsdiensten (cultuur, jeugd en sport), samen met het OCMW (welzijnsdienst) en met mensen in armoede afspraken maken over vrijetijd in hun stad of gemeente. Elk lokaal netwerk ontwikkelt een meerjarenplan - de zogenaamde afsprakennota - en rapporteert daarover jaarlijks aan de Vlaamse overheid (Departement CJM via Kiosk) en aan de gemeenteraad.

De cofinanciering vanuit Vlaanderen wordt per gemeente vastgesteld op basis van twee parameters: 50 procent volgens het recht op verhoogde verzekeringstegemoetkoming en 50 procent volgens het recht op maatschappelijke integratie. Waarom deze indicatoren werden gekozen konden we niet achterhalen. Ze zijn indicatief voor de socio-economische sterkte van een gemeente zoals bijvoorbeeld de kansarmoede-index. In totaal staat er voor de periode 2020-2025 jaarlijks 1.650.000 euro klaar.

Aan de gemeenten wordt gevraagd om een bedrag in te brengen dat minstens het dubbele is van de jaarlijkse subsidie van de Vlaamse overheid. Het lokaal budget wordt uit verschillende domeinen en diensten gepoold en ingezet binnen een gezamenlijk actiekader. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar zonder twijfel een waardevolle strategie. Een efficiëntie oefening en een impuls naar meer integraal en transversaal lokaal beleid.

Evenveel Vlaams als lokaal

Deze maatregel is dus evenveel Vlaams als lokaal. Bijna 50 procent van de Vlaamse steden en gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) hebben vandaag een ‘lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie’. 143 in het totaal. Het is onze ambitie om er tegen 2021 minstens 200 te hebben.

Er zijn geen cijfers om de lokale of globale impact van de maatregel te meten. De ‘lokale netwerken’ zijn niet opgenomen in de Vlaamse vrijetijdsmonitor. Wel zien we een groei van 35 procent ten opzichte van 2016. Steden en gemeenten blijven in het model van cofinanciering stappen.

De scoop van de lokale afsprakennota is breed. De maatregel heeft geen dwingend kader. Het speelt in op de lokale nood om meer samen te werken en te overleggen. Horizontaal, integraal en transversaal zijn dure woorden die erbij horen. De partners van het netwerk zijn decretaal bepaald, maar niemand wordt uitgesloten. Er is alle ruimte voor lokale autonomie. De cofinanciering mag worden besteed aan alles wat de deelname van personen in armoede aan cultuur, jeugd en sport bevordert. Het deel dat de Vlaamse overheid inbrengt moet rechtstreeks ten goede komen van mensen in armoede.

Kortingssystemen, doelgroep specifiek vrijetijdsaanbod, werken rond bemiddeling, mobiliteit, opleiding en vorming, loketwerkingen, projectwerk… Lokale netwerken maken zeer uiteenlopende maar concrete afspraken en zien ze gecofinancierd via het Participatiedecreet.

Elk jaar overschot. Ruim 300.000 euro in 2019

De kansarmoede-index voor het Vlaamse Gewest stond in 2017 op 13,76 procent. Vijf jaar eerder was dat 10,45 procent. 50,9 procent van de kinderen in kansarmoede leeft in 2 grootsteden en de 11 centrumsteden. Goed 20 procent kansarme kinderen wonen in de steden en gemeenten errond. Allemaal hebben ze een ‘lokaal netwerk’. Qua bereik van deze maatregel kan dat tellen.

Overal is er armoede. Toch stapt nog niet iedereen in de maatregel. Jaarlijks blijven er Vlaamse middelen onbesteed. Dit jaar is het ruim 300.000 euro dat mensen in armoede ten goede zou komen die vooral in kleinere, landelijke gemeenten wonen. Sporadisch werd er in de commissie voor Cultuur van het Vlaams parlement geïnterpelleerd naar de besteding van deze overschotten. Die besteding blijft onduidelijk.

Ook een interpellatie waard: de cofinanciering vanuit Vlaanderen volgt de toenemende armoede niet. Al tien jaar lang ligt het budget voor deze maatregel vast op 1.650.000 euro per jaar. De twee parameters die in rekening worden gebracht voor de verdeling van de middelen verdubbelden sinds 2009. Mocht het budget gelijke tred houden met armoede, moet Vlaanderen bijna 3.000.000 euro per jaar voorzien.

In onze bevraging zegt meer dan de helft van de steden en gemeenten dat de cofinanciering niet volstaat. In de grotere gemeenten loopt dat op tot twee op de drie. We kunnen alleen maar veronderstellen dat de lokale overheden steeds meer zelf inbrengen om tred te houden met de stijgende kansarmoede. Of dat de impact van de maatregel aan slagkracht dreigt te verliezen wegens een onevenwichtige cofinanciering. Cijfers om dit te bevestigen zijn er niet. We stellen vast dat niemand deze data monitort. Ze worden wel gerapporteerd door de lokale overheden aan het departement CJM.

Vrije tijd in de netwerkgemeente

Op een studiedag binnenlands bestuur zou de flankerende maatregel ‘lokale netwerken vrijetijdsparticipatie’ een voorbeeld kunnen zijn van innovatief beleid. Het toont hoe Vlaanderen regie kan opnemen, zonder in te breken op de lokale autonomie.

Ook de manier waarop de afsprakennota – het beleid binnen een lokaal netwerk – tot stand komt is exemplarisch: Vanuit gedeeld zeggenschap van verschillende stedelijke diensten en uiteenlopende actoren binnen de stad, gemeente of regio, met allemaal mensen die naast het vormgegeven ook verantwoordelijk zullen zijn voor het implementeren en uitrollen van het beleid. Plus je hebt de stem van burgers - de eindgebruiker - in dit alles.

Beleid en praktijk moeten dichter bij elkaar komen. Ze moeten waarderend naar elkaar toestappen, samen uitzoeken wat nodig is en wat werkt. En daarna doen om het nog beter te maken.

In 2018 mochten we 347 professionals ontmoeten. Op praktijktafels, onze netwerkdag en infomomenten of op het ledenforum Vrijuit. Dat is een heel fijne verdubbeling op twee jaar. Een kleine 30 mensen namen we mee in onze vormingstrajecten. Die waren snel volzet. Dit jaar namen al 80 professionals deel aan ons vormingsaanbod. 30 gemeenten vroegen een lokale opstartbegeleiding en we coachten reeds 20 gemeenten in het evalueren en bijsturen van hun netwerk.

Onze netwerkbenadering veronderstelt een minder hiërarchische relatie tussen de gemeente, het werkveld en burgers. Vanuit een duurzame dialoog over het ‘wat, waarom en hoe’ ontstaat een nieuwe mindset. Die is nodig om met een gedeelde visie tot een gedragen aanpak te komen. Onze aanpak, onder ‘Vrijetijd in de netwerkgemeente’, slaat aan.

Flankerend beleid

Het Participatiedecreet is een flankerend beleid. Het staat naast de sectordecreten (cultuur, jeugdwerk, sport) en is van niemand en voor iedereen. Het verhoudt zich tot maatschappelijke uitdagingen én veranderingen in het sectorale landschap. Flankerend beleid is enkel doelmatig als het leidt tot meer inclusief transversaal beleid. Die afslag dreigen we te missen.

Lokaal vrijetijdsbeleid was vroeger de optelsom van lokale sectorale beleidsplannen. Een verkokerd allegaartje met overal wel een sociaal accentje. Dat wensen we niemand opnieuw toe. Alleen: met het verdwijnen van de decreten lokaal jeugd-, cultuur-, en sportbeleid en de inkanteling van de provincies, is het decretaal landschap er niet mooier op geworden. Maatschappelijke uitdagingen moeten er plaatsmaken voor bestuurlijke.

Verrommeling, om kort te gaan. Onder gewestelijke regie groeien cultuur, jeugdwerk en sport verder uiteen in aparte decreten met verschillende maatregelen op vaag gelijklopende doelstellingen (bijvoorbeeld regiovorming, samenwerking, verbinden, demografische uitdagingen,…). Terwijl lokaal de tendens en nood speelt om meer samen te werken - horizontaal, integraal en transversaal - op maatschappelijke doelstellingen: inclusie en participatie, sociale cohesie en welbevinden, klimaat, publieke ruimte en beleving,…

Ideeënarmoede troef bij de beleidsmakers, maar ook bij de sectorale steunpunten. Na de inkanteling van de provincies moesten de kaarten (lees: centen) opnieuw gedeeld worden. Er wordt rondgestrooid met projectmiddelen, maar niemand weet hoe de kaarten uiteindelijk moeten vallen. En in dit alles is het moeilijk de focus op inclusie en participatie te houden, laat staan concreet te maken. Het weinige licht dat er is, schijnt alleen op de UiTPAS.

De resultaten tellen

Niet de goeie bedoelingen, maar de resultaten tellen. Als jij, als organisator erin slaagt mensen die het financieel moeilijker hebben te verwelkomen (ze worden bijvoorbeeld lid van je sportclub), dan betaalt de overheid een deel van de inspanning (bijvoorbeeld de korting) die jij daarvoor maakt terug. Dit is resultaatsfinanciering. En dit is een belangrijk punt van afspraken die binnen een lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie worden gemaakt. Het maakt vrije tijd betaalbaar.

Alvast 1 van de 5 participatiedrempels haal je weg door de kost van participatie solidair te delen. Voor heel wat organisatoren is korting geven geen probleem. Het is enkel een kost als er ook effectief geparticipeerd wordt. Bij andere organisatoren participeren al heel wat mensen in armoede. Hun prijzen waren al aangepast aan hun doelpubliek. Solidaire kostendeling wordt dan een vraag van rechtvaardige financiering.

Je moet ook andere drempels, zoals bruikbaarheid en beschikbaarheid van vrijetijdsaanbod in rekening brengen. Als de overheid een deel van de inspanning betaalt, mag ze verwachten dat organisatoren daarop werken. Een overheid moet ook garant kunnen staan voor verscheidenheid en differentiatie in het vrijetijdsaanbod. Maar ook voor kennis en expertise. Daarvoor is een zekere schaal nodig. Regiovorming via intergemeentelijke samenwerking is dan wenselijk.

De uitdagingen van intergemeentelijke samenwerking worden vandaag breed erkend door de Vlaamse overheid. Ze liggen vervat in zowel het ‘Bovenlokaal Cultuurdecreet’ (2018) als het 'Decreet Bovenlokaal jeugdwerk, Jeugdhuizen en Jeugdwerk voor Bijzondere Doelgroepen’ (2019). Alleen worden ze niet erkend binnen het Participatiedecreet. Het is opnieuw elke sector voor zich. Een gemiste kans want de verkokering zal schaalvoordelen en efficiëntiewinsten teniet doen.

Beide nieuwe decreten zetten flinke budgetten klaar voor projectwerk. Het zijn subsidies die zich richten op onder andere socio-demografische uitdagingen en kwetsbare doelgroepen. Hoe deze raken aan bijvoorbeeld de projectsubsidies in het Participatiedecreet en lokale dynamieken is onduidelijk. Daarover meer in een volgend artikel. Maar je merkt dat gelijklopende uitdagingen binnen het recent hervormde decretale landschap opnieuw verkokerd worden opgenomen.

Het lijkt ons wenselijker om gelijklopende bovenlokale inspanningen in cultuur en jeugd te centraliseren in het Participatiedecreet en ook sport in het bad te trekken. Wat werkt moet je waarderen en versterken. Moeilijk is dat niet. Je kan de maatregel ‘lokale netwerken’ door ontwikkelen naar een transversaal instrument voor inclusief lokaal vrijetijdsbeleid.

 

Meer info:

Lees hier meer over het Participatiedecreet.
Lees hier meer over de maatregel 'Lokale Netwerken Personen in Armoede'