De sociaal-sportieve praktijk: een leefwereldgerichte pedagogie

item_left

item_right

De sociaal-sportieve praktijk: een leefwereldgerichte pedagogie

Artikel

Socioloog Zeno Nols rondde in december 2018 een doctoraat af over de pedagogie en de impact van zes sociaal-sportieve praktijken. We vroegen hem een tweedelige tekst te schrijven over zijn opgebouwde inzichten. Vandaag serveren we het eerste deel.

Nols meent dat het Vlaamse sociaal sportonderzoek gebaat is bij een kritischere benadering van sport die zowel beleid als praktijk durft uit te dagen. Dit gebeurt best vanuit een gepolitiseerde lens. In deze bijdrage geeft Nols een overzicht van enkele pedagogische waarden en processen die hij in deze praktijken ontdekte. Afsluitend rijkt hij enkele strategieën aan om deze praktijken beter te ondersteunen.

Sport als sociaal domein

Het behoeft voor velen wellicht geen herhaling meer: binnen onze grootsteden zijn er uitdagingen rond samenleven in superdiversiteit, armoede en sociale uitsluiting. Daarover is al heel wat onderzocht en geschreven.

Zo geeft bijvoorbeeld het DieGem-onderzoek meer inzicht over de mogelijkheden om te werken aan solidariteit in een superdiverse samenleving. En het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting geeft ons elk jaar een robuuste stand van zaken over hoe armoede zich manifesteert binnen verschillende levensdomeinen. Uiteraard is sport één van die domeinen. Sport, als ‘apart’ sociaal domein, is immers deel van de samenleving. Processen van sociale uitsluiting op basis van armoede, sociale klasse, ras, gender of andere combinaties worden ook in de sport gereproduceerd.

(Lees verder onder de foto)

Dominante sportcultuur

Bijkomend heeft sport een eigen logica en cultuur. Deze dominante sportcultuur, met een sterke nadruk op talent, competitie en masculiniteit, wordt vaak onbewust via het sporten, het sportonderwijs en gemediatiseerde sporten meegegeven. Tegelijk vormt sport één van de meest democratische vrijetijdsactiviteiten.

Maar helaas is sport niet voor allen. Sport is sociaal gelaagd en sommige groepen zijn ondervertegenwoordigd in de sportparticipatiecijfers. Dat is niets nieuws onder de zon. Sport is vooral toegankelijk en bruikbaar voor sportief getalenteerde en competitief ingestelde jonge mannen zonder handicap, financiële kwetsbaarheid en/of migratieachtergrond.

Sociale doelstellingen zoals een verhoogde toegankelijkheid en bruikbaarheid voor mensen die buiten deze norm vallen, staan veel minder of helemaal niet op de agenda. Maar zelfs indien ondervertegenwoordigde groepen aan sport doen, hebben zij in sommige gevallen nog steeds te maken met vormen van discriminatie (bijvoorbeeld buiten gekeken worden door de 'andere’ manier van eruitzien, impliciet of soms expliciet racisme, seksistische opmerkingen, homonegativiteit). Er is, met andere woorden, nog wel wat werk aan de winkel.

Dominante sportcultuur uitgedaagd

Desalniettemin zijn er in Vlaanderen en Brussel sportpraktijken die vanuit een sociaalpedagogische visie ook inzetten op inclusie en sociale doelstellingen. Deze praktijken zijn atypisch omdat ze de dominante sportcultuur en manier van werken herdenken en transformeren. Ze maken de sport meer toegankelijk en bruikbaar voor mensen die doorgaans veel minder kansen hebben in de samenleving. In tegenstelling tot de vaak dominante aanname hoeft dit ook niet ten koste te gaan van de sportieve doelstellingen.

Deze praktijken organiseren sport, maar daarnaast doen ze ook aan sociaal werk, jeugdwerk en welzijnswerk. Daardoor past het nauwe 'sportschoentje’ hen niet langer. Hoewel er heel wat conceptualiseringen bestaan – gaande van ‘sport plus’, ‘plus sport’, ‘sport als middel’ en ‘sport for development’ (sport voor ontwikkeling) – kunnen deze praktijken in navolging van het werk van Pieter Smets als ‘sociaal sportieve praktijken’ worden beschreven.

Een sportsociologisch doctoraat

Binnen mijn doctoraat aan de onderzoeksgroep Sport & Society van de Vrije Universiteit Brussel kreeg ik de kans om vier jaar lang samen te werken met zes Vlaamse en Brusselse sociaal-sportieve praktijken. Deze waren 'Antwerp Wolf Pack Basketbal', 'City Pirates Antwerpen' (voetbal), 'Kras Sport Antwerpen' (zaalvoetbal), 'Brussels Boxing Academy', 'Brussels Brazilian Jiu-Jitsu Academy' en 'Opboksen Genk'.

De keuze viel op Brussel, Antwerpen en Genk omdat deze steden zich kenmerken door een superdiverse populatie waar armoede sterk aanwezig is, zeker in bepaalde wijken en bij bepaalde gezinnen. De centrale onderzoeksvragen waren:

  1. Wat zijn de pedagogische processen waarmee deze praktijken proberen te werken aan de ontwikkeling van jongeren uit maatschappelijk kwetsbare situaties?
  2. Hoe kan de impact van deze praktijken op de ontwikkeling van deze jongeren worden gemeten?

In deze bijdrage focus ik op de eerste onderzoeksvraag. Hiervoor maakte ik gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals observaties, informele babbels, interviews en focusgroepen. Omdat 'niets zo praktisch is als een goede theorie', ging ik op zoek naar een kader dat me kon helpen om deze onderzoeksvraag te beantwoorden.

De kritische pedagogie van Freire

Aangezien de kern van mijn doctoraat over opvoeding ging, kwam ik na een lezing van de literatuur terecht bij de ‘kritische pedagogie’ van Braziliaans filosoof en opvoedkundige Paulo Freire (1921-1997). Volgens Freire is het ultieme doel van opvoeding en onderwijs om kritische mensen te vormen. Het gaat om mensen die voor zichzelf en anderen opkomen, tegen onrechtvaardigheden zoals armoede, discriminatie en uitbuiting. Een kritische pedagogie vertrekt vanuit humanistische waarden zoals rechtvaardigheid, solidariteit, gelijkheid en respect.

Freire’s kritische pedagogie gaf me een gepolitiseerde lens om naar de zes sociaal-sportieve praktijken te kijken binnen een bredere maatschappelijke context van sociale ongelijkheid en uitsluiting. Zo'n gepolitiseerde lens, die ook de sportstructuren in vraag stelt (bijvoorbeeld het Vlaamse sportbeleid, de sportfederaties, de sportdiensten, het sportonderwijs), is zeldzaam in het sociaal sportonderzoek.

Het triggert wel enkele belangrijke vragen: zorgen deze actoren voor een verhoogde toegankelijkheid en bruikbaarheid naar verschillende bevolkingsgroepen toe? Of voor een exclusief aanbod dat enkel geprivilegieerde mensen bedient? Vertrekken ze vanuit een inclusieve visie die gericht is op menselijke ontplooiing en solidariteit? Of van een visie uitsluitend gericht op sociale controle en/of (top)sportsucces? De vraag is op welke manier sport bijdraagt tot een meer rechtvaardige samenleving waarin iedereen echt gelijke kansen heeft.

Een leefwereldgerichte pedagogie

Ondanks de onderlinge verschillen en nuances toonde mijn analyse aan dat de pedagogie van de onderzochte sociaal-sportieve praktijken resoneert met verschillende waarden van Freire’s kritische pedagogie. Binnen alle praktijken staat de aanwezigheid van een dynamische trekker centraal. Deze persoon bewaakt de pedagogie die doorsijpelt naar het denken en doen van de bredere werking.

Voorbeelden van zo’n trekker zijn een sportcoach die heel goed weet hoe hij met jongeren moet omgaan, een jeugdwerker die ook een goede sportcoach is, of een sociaal werker-coach die heel nauw samenwerkt met de trainers en andere omkadering. Ze organiseren sportieve activiteiten vanuit een overkoepelende pedagogische visie die aansluit op de concrete leefwereld van jongeren en gezinnen uit de wijk. Door in te spelen op hun noden democratiseren ze hun sport op vlak van toegankelijkheid en bruikbaarheid. In wat volgt beschrijf ik enkele aspecten van zo’n leefwereldgerichte pedagogie.

Creatief drempels verlagen

Op een creatieve manier verlagen deze praktijken verschillende drempels. Door bijvoorbeeld outreachend te werken en een verwelkomende, veilige omgeving te creëren. De meeste praktijken proberen het lidgeld laag te houden, gaan op zoek naar kortingstarieven vanuit de stad of denken familietarieven uit. Ze maken betalen in schijven mogelijk of stellen iets oudere leden voor om een deel van hun lidgeld terug te betalen via vrijwilligerswerk.

Zo was er bijvoorbeeld een jongere die onmogelijk op eigen houtje naar de club kon komen. Voor hem heeft de club gewoon telkens zijn 10-rittenkaart betaald. Eén van de jongeren van de Antwerp Wolf Pack Basketball zei het volgende:

“Ik vind het goed dat het een open club is, die, bijvoorbeeld, wanneer je financiële moeilijkheden hebt, problemen op school… [de coach] ziet dat, neemt je apart en praat met je. Dat motiveert mij."

De praktijken stralen stedelijke diversiteit uit, wat binnen de wijk de beste manier van reclame vormt.

(Lees verder onder de foto)

Vertrouwensband opbouwen

De coaches proberen met de jongeren een vertrouwensband op te bouwen. Dit doen ze door jongeren te respecteren, eerlijk te zijn en hen persoonlijke aandacht te geven. Een oudere Wolf Pack Basketball speler vertelde wat dat betreft:

“De relatie tussen [de coach] en mij is zoals een vader-zoon relatie… Hij is eerlijk en straight forward… Hij is er altijd voor mij geweest."

Dat zorgt ervoor dat gevoelige zaken, zoals problemen in de thuissituatie of ongepast gedrag, gemakkelijker bespreekbaar worden. De sport laat toe om op een andere manier – in trainingspak – met jongeren een relatie op te bouwen. Daarom probeert de Antwerp Wolf Pack Basketball bijvoorbeeld leerkrachten te betrekken als teamcoach bij de ploegjes van de scholencompetitie. De leerkracht-coach wordt dan zelf gecoacht in de Wolf Pack pedagogie.

Positieve identiteitsontwikkeling

De analyse toonde ook aan dat de praktijken sterk inzetten op de positieve identiteitsontwikkeling van jongeren. Het gaat dan over vragen zoals: Wie ben ik? Wie wil ik zijn? Hoe wil ik me engageren in de samenleving? Een sociaal werker-coach van de City Pirates Antwerpen zei in een gesprek:

“Waar we over zouden moeten praten is ‘identiteit’. Wij werken aan de identiteit van jongeren. Bijvoorbeeld, het clubshirt… wanneer ze dit dragen, weten ze dat ze een zekere verantwoordelijkheid hebben, om een ‘Piraat’ te zijn moet je respectvol zijn, mensen gelijk behandelen, enzovoort. Het gaat over hoe ze zijn als persoon."

Dit gebeurt vaak via korte babbeltjes of reflectiemomenten voor en na de training. Maar ook met de groep werken biedt opportuniteiten. Door bijvoorbeeld te werken rond verschillende normen en waarden (bijvoorbeeld beleefdheid, respect, solidariteit) of in te spelen op groepsprocessen: Hoe gaan we met elkaar om? Hoe reageren we op discriminerende uitlatingen van tegenstrevers en supporters?

Enkele coaches wezen daarnaast op verschillende mensenrechten. Het gaat dan over leren samenleven en elkaar begrijpen. Het zijn ook coaches die deze nadruk op normen en waarden balanceren met humor en positiviteit.

Ontplooiingskansen creëren

De praktijken creëren kansen voor jongeren om zich te ontplooien door onder andere met de jongeren te reflecteren, leefwereldverbredende activiteiten te organiseren en sommigen in te schakelen als vrijwilliger. Dieter Truyen van de Brussels Brazilian Jiu-Jitsu Academy noemt zijn club een ‘levensschool’:

Jongeren stappen in om een vechtsport te leren, maar doen gaandeweg ook veel andere ervaringen op”.

Wat de leefwereldverbreding betreft, zei een andere coach over de trektochten die ze jaarlijks in de bergen organiseren het volgende:

Ze worden uit hun comfortzone gehaald. In de natuur, een andere setting… Jongeren die vast zitten in het leven, op school, thuis, voor hen kan het een keerpunt betekenen."

Enkele praktijken slagen erin om een sterke vrijwilligerswerking uit te bouwen, waarin jongeren mee instaan voor het sportief aanbod en andere activiteiten. Dat loopt uiteraard niet altijd van een leien dakje maar het is steeds een proces waar jongeren competenties opbouwen en uit leren. Vertrouwen geven aan jongeren en de ruimte om fouten te maken staan centraal.

Bruggen bouwen

Veel van de coaches proberen ook bruggen te bouwen met de ‘context’ van de jongeren. Het gaat dan vaak over contacten met ouders en leerkrachten. Zeker de praktijken met een uitgebreide scholencompetitie, zoals de Brussels Brazilian Jiu-Jitsu Academy of de Antwerp Wolf Pack, slagen hier in. Deze contacten kunnen bevorderend zijn voor een goede begeleiding van jongeren.

Op hun beurt bieden sommige praktijken op sommige dagen bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding aan. De praktijken hebben dus ook aandacht voor hoe de jongeren het er buiten de sportclub van af brengen. Met sport hebben ze dan ook een krachtige sleutel in handen om jongeren te triggeren om zo goed mogelijk hun best te doen op school.

Bij hulpvragen die de praktijken zelf het hoofd niet kunnen bieden, wordt er doorverwezen naar andere sociale organisaties en instanties. Indien mogelijk gaat de coach ook mee om het eerste contact te faciliteren. Dit vraagt persoonlijk engagement en tijd.

Pedagogisch basiswerk

Door op deze manier met jongeren aan de slag te gaan, zijn de sociaal-sportieve praktijken een plek waar pedagogisch basiswerk wordt verricht. Dergelijke plekken zijn extra belangrijk voor jongeren die doorgaans veel minder kansen hebben om zich te ontplooien. Jongeren komen er niet enkel sporten maar ze kunnen zich ook persoonlijk ontwikkelen. In de club voelen ze zich welkom en veilig. Ze kunnen zichzelf zijn en waardering krijgen. Maar ook hun normen en waarden verkennen.

Door vrijwilligerswerk op te pakken, kunnen ze zich sociaal engageren in de wijk. Enkele jongeren gaven aan dat ze zonder de club waarschijnlijk veel meer zouden ‘op straat hangen’, ‘in de zetel zitten’ of ‘niets doen’. Jongeren gaven ook aan dat de straat kan leiden tot het uitspoken van ‘verkeerde dingen’. Wat dat betreft zijn de sociaal-sportieve praktijken zowel een sociale actie als een sociale innovatie binnen steden waar sommige jongeren hoge drempels ervaren om te participeren, ook in sport.

Gevaar voor ‘enge empowerment’

Maar ondanks deze kansen op participatie, individuele ontplooiing en de versterking van het lokale sociale weefsel, bestaat het gevaar dat sport wordt beschouwd als een relatief goedkoop middel om structurele stedelijke uitdagingen zoals armoede, discriminatie of schooluitval aan te pakken.

Sport kan jongeren inderdaad een betekenisvolle vrijetijdsbesteding geven en hen helpen om te ontkomen aan de kwetsbare situaties waarin ze vaak opgroeien. Maar dat blijft altijd een fragiel proces en een moeilijke doelstelling. Want jongeren hebben uiteraard ook ervaringen buiten de sportclub: thuis, op school en op straat. Hoe een jongere zich finaal ontwikkelt en engageert in de samenleving hangt van veel meer factoren af.

Bovendien kan sport niet verhelpen dat er jaarlijks meer kinderen in armoede worden geboren. Dat vergt structurele maatregelen vanuit verschillende beleidsdomeinen, op lokaal en vooral op bovenlokaal niveau (bijvoorbeeld sociale bescherming).

The way forward: enkele strategieën

Het pedagogisch basiswerk dat deze sociaal-sportieve praktijken verrichten, vraagt veel kennis, tijd en energie. De praktijken gaven de volgende uitdagingen aan: onvoldoende infrastructuur, onvoldoende sociaalpedagogisch gekwalificeerde trainers en het ontbreken van financiële zekerheid voor sociaalpedagogisch werk.

Naast de standaard sportsubsidies en -tegemoetkomingen, haalt het merendeel van deze praktijken bijkomende subsidies binnen via allerhande kanalen en potjes: direct of indirect, voor voltijds of deeltijds werk, voor korte of iets langere termijn, via overheidswege en vanuit verschillende beleidsdomeinen, of via privémiddelen. Hun sociaalpedagogisch werk lijkt niet zonder deze ondersteuning te kunnen bestaan.

De praktijken investeren dan ook de nodige tijd om steeds op zoek te gaan naar middelen. Maar het is tijd die paradoxaal vaak ten koste gaat van hun sociaalpedagogisch werk. Met beperkte tijd en middelen wordt dit werk gedownsized of naar de onderkant van het to do-lijstje geduwd. De praktijken gaven dan ook aan dat hun organisatorische capaciteit om sport te combineren met uitgebreid kwalitatief sociaalpedagogisch werk beperkt is.

Er moet zeker worden nagedacht over hoe het bestaande sportopleidingsaanbod, met inbegrip van het hoger sportonderwijs, kan worden herdacht qua toegankelijkheid en curriculum. Want ondanks het potentieel is er nog steeds een structureel tekort aan gekwalificeerde trainers. De drempels tot een sportopleiding lijken voor veel geëngageerde vrijwilligers in de sport te hoog.

Er zijn enkele initiatieven waarbij verschillende sportactoren elkaar vinden om drempelverlagend te werken. Maar ze staan buiten het reguliere aanbod en ze nemen enkel de drempel weg voor de meest basic trainersopleiding. Een toegankelijke basisopleiding kan de sportsector afhelpen van een structureel tekort aan gekwalificeerde trainers.

Aspirant trainers, studenten lichamelijke opvoeding of sport managent krijgen bovendien nog te weinig sociaalpedagogische bagage mee over hoe ze hun aanbod kunnen afstemmen op jongeren met specifieke noden. Het zou een meerwaarde zijn indien studenten meer kennis hebben over hoe ze vanuit de club bijvoorbeeld rond armoede en diversiteit kunnen werken.

Een denkoefening over bestaande institutionele ondersteuningsvormen voor sociaal-sportieve praktijken dringt zich op. Centraal staat de vraag hoe we hen op een duurzame manier kunnen ondersteunen voor hun hybride werk.

Gelukkig erkennen sommige (boven)lokale (sport)overheden dit vraagstuk. Er is dus een gedeelde interesse om hier de komende maanden en jaren samen actief werk van te maken. Wat dat betreft lijkt er een momentum in de lucht te hangen. Het platform ‘sociaal sportieve praktijken’ van Demos vzw is daar alvast een indicatie van. Zo’n platform is welgekomen om van onderuit tot een bredere ‘coalition of the willing’ te komen die mee het toekomstige beleid kan uittekenen.

Verder onderzoek naar mogelijke institutionele ondersteuningsvormen is meer dan welkom. Visionaire ideeën moeten nu uitmonden in visionair beleid. Welke beleidsmaker, stad of gemeente toont ons dat het kan?

Deze tekst werd geschreven door Zeno Nols. Hij werkt momenteel tijdelijk bij ICES vzw aan een analyse over gendergelijkheid en heteronormativiteit in de Vlaamse sportwereld. In december 2018 behaalde hij zijn doctoraat aan de onderzoeksgroep Sport & Society (Vrije Universiteit Brussel).

Vanaf juli 2019 is hij opnieuw beschikbaar voor sociaal sportonderzoek en projecten op het kruispunt van sociaal beleid en sport. Je kan met hem contact opnemen via zenonols [at] hotmail.com