Demos is een team nomadische kenniswerkers. We volgen maatschappelijke ontwikkelingen die de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector vormgeven en werken aan gelijkheid en participatie. We staan voor cultuur, jeugdwerk en sport die aansturen op maatschappelijke veranderingen en bouwen aan een meer open, inclusieve en democratische samenleving.
Lokaal netwerk als ruggegraat van een inclusief en sociaal vrijetijdsbeleid
item_left
item_right
Lokaal netwerk als ruggegraat van een inclusief en sociaal vrijetijdsbeleid
Dat ook vrijetijdsdiensten een rol kunnen opnemen in armoedebestrijding bewijzen de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie mensen in armoede. Cultuur, sport en jeugdwerk werken samen met OCMW en armoedeorganisaties om samen drempels in vrije tijd aan te pakken.
Decreet lokaal sociaal beleid
De maatregel lokale netwerken in het Participatiedecreet is eigenlijk gegroeid uit de lokale praktijk. In steden en gemeenten waar de lokale vrijetijdsdiensten, het OCMW en verenigingen van mensen in armoede nauwer samenwerken, participeerden meer mensen in armoede. Sectoroverschrijdend samenwerken wordt nog belangrijker door de integratie van de OCMW’s. Elk beleidsdomein (welzijn, gezondheid, onderwijs, mobiliteit, vrije tijd, werk, wonen, …) moet een sociale dimensie krijgen om er samen voor te zorgen dat de (sociale) grondrechten gerealiseerd worden. Dit uitgangspunt is nu ook verankerd in het decreet Lokaal Sociaal Beleid. De regierol van lokale besturen in het lokaal sociaal beleid wordt expliciet erkend in het decreet lokaal sociaal beleid (Vlaamse Regering 2017). Dat betekent dat er een heel nauwe samenwerking moet zijn tussen die verschillende beleidsdomeinen, met gezamenlijke doelstellingen en gemeenschappelijke middelen voor de uitvoering.
Het is net op die snijvlakken dat het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede het sectoroverschrijdend samenwerken op het vlak van vrije tijd kan versterken. Naast de specifieke doelstellingen en acties in het kader van de besteding van het trekkingsrecht, kan een lokaal netwerk er ook voor kiezen om in de afsprakennota de sociale dimensie van het sport-, jeugd- en cultuurbeleid in kaart te brengen, af te stemmen en te versterken.
Inclusief vrijetijdsbeleid
De inrijpoort via mensen in armoede lijkt op het eerste zicht haaks te staan op een inclusieve aanpak in de vrije tijd. Het lokaal vrijetijdsbeleid kan niet zomaar uitgaan van een smalle doelgroepenbenadering of een categoriale aanpak. We belanden al snel in een stereotyperende aanpak bij het benoemen van doelgroepen, die los staat van de eigen identiteitsbeleving en realiteit van mensen. Vaak vallen ook mensen uit de boot die nét niet binnen de doelgroep vallen of niet in de juiste buurt wonen.
In het streven naar het realiseren van sociale grondrechten zetten lokale besturen in op een inclusief beleid. Met de uitbouw van algemeen beschikbare, toegankelijke en kwaliteitsvolle basisvoorzieningen. Voor het vrijetijdsbeleid betekent dit dat iedereen, ongeacht gender, sociale of etnische achtergrond of beperking kan deelnemen en deelhebben aan jeugdwerk, cultuur en sport.
Algemeen waar mogelijk, specifiek waar nodig
Om een inclusief beleid te rijmen met het streven naar sociale rechtvaardigheid blijft het nodig om extra inspanningen te doen voor burgers die net omwille van hun achtergrond meer drempels ervaren om te kunnen participeren. De aanpak van de sport-, cultuur-, en jeugddienst volstaat niet altijd voldoende om mensen in armoede te bereiken. Dus zijn extra stimulansen nodig of een nieuw aanbod dat bruggen bouwt.
Kort samengevat: algemeen waar mogelijk, specifiek waar nodig. Dit is het principe van 'proportioneel universalisme', in de praktijk van lokale besturen nog een work in progress. Je bouwt een universele dienstverlening – voor iedereen – uit, en daarbinnen ga je selectief of proportioneel meer doen voor mensen met meer noden.
We kunnen dit ook zo vertalen naar het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie. Als je mensen in armoede in het vrijetijdsbeleid wil bereiken kan je je beleid best zo inclusief mogelijk uitwerken. Maar waar nodig neem je specifieke maatregelen om drempels weg te nemen. Wim Van Lancker, onderzoeker bij het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, ziet vier werkpunten om proportioneel universalisme lokaal in praktijk te brengen:
“Ten eerste moet de hulp fysiek aanwezig zijn op plaatsen waar de noden het hoogst zijn. Werk ook proactief en wacht niet tot gezinnen zelf op zoek gaan naar hulp. Ten derde moet de toekenning van sociale rechten zo makkelijk mogelijk gaan, om stigma te vermijden. En tot slot moet dit alles gebaseerd zijn op goede indicatoren, zodat er een goede diagnose gesteld kan worden van waar de noden het hoogst zijn.”
Vertaald naar het lokale beleid in jeugdwerk, cultuur en sport denken we dan aan een automatische toekenning van rechthebbenden van een kansentarief bijvoorbeeld bij de UiTPAS, buurtgerichte netwerken die onder andere inzetten op vrijetijdsbesteding in samenwerking met welzijnspartners, een vrijetijdsloket met bemiddeling op plekken waar mensen in armoede elkaar ontmoeten. Het is net ook door de samenwerking vanuit vrije tijd, welzijn en armoedepartners dat je nieuwe sporen en handelingskaders kan uitwerken vanuit het perspectief van een diverse groep mensen in armoede en zo ook de innovatie in het vrijetijdsbeleid kan aansturen, verbreden en versterken.