Ruimte claimen in een ongelijk speelveld

item_left

(c)Amanda_Farah

item_right

Ruimte claimen in een ongelijk speelveld

Artikel

(c)Amanda_Farah

Beeld: Amanda Farah - CC BY-NC-ND 2.0

De dynamiek van centrum en periferie in de cultuur-, jeugd- en sportsector leidt niet alleen tot gevestigde spelers, maar creëert ook buitenstaanders. Een aantal onder hen zet expliciet in op de participatie van bevolkingsgroepen die niet of moeilijk de weg vinden naar het gevestigde aanbod of er hun gading niet in vinden.

Deze initiatieven realiseren het publieksbereik waar gevestigde spelers soms hun tanden op stuk bijten. Wat kenmerkt deze buitenstaanders, die we verderop zullen benoemen als ruimteclaimers? Welke lacunes vullen ze in en welke ondersteuning hebben ze daarvoor nodig? Hoe verhouden ze zich tot de gevestigde spelers? En omgekeerd, hoe worden ze onthaald in het bestaande speelveld?

Hoewel het mechanisme van centrum en periferie het persoonlijke niveau overstijgt, zijn het doorgaans individuen of kleine groepen die het initiatief nemen om een nieuw aanbod uit de grond te stampen. Binnen deze groep van initiatiefnemers merken we een grote verscheidenheid.

Een aantal onder hen vertrekt vanuit een diepgaande interesse voor, een sociaal engagement naar en/of bondgenootschap met mensen in een maatschappelijk kwetsbare positie. Anderen starten vanuit een sterke autobiografische betrokkenheid bij een doelgroep of thematiek. Ze maken deel uit van een bepaalde gemeenschap, groeiden zelf op in armoede en/of krijgen te maken met uitsluiting, racisme en discriminatie.

“Samen met enkele vrienden is Bunyamin de jeugdwerking begonnen, ergens achterin het lokaal van de vereniging waar hun vaders elkaar ontmoetten. Bunyamin is een bescheiden en wat timide man, maar zijn motivatie is helder. Hij weet maar al te goed welke verleidingen er zijn voor jongeren die op straat rondhangen. Zelf heeft hij zijn weg gevonden, en nu wil hij dat soort figuur zijn en die alternatieve plek aanbieden die hij zelf tijdens zijn jeugd heeft gemist.” (Kris De Visscher, 2014)

Daarnaast merken we dat sommigen zich richten op één specifieke doelgroep, terwijl anderen een brede betrokkenheid ontwikkelen op groepen die in onze samenleving uit de boot vallen. Soms staat een gedeeld identiteitskenmerk centraal als verbindende factor, maar ook een buurt, een thematiek, een gedeelde passie of talent zet mensen aan tot actie.

“Ik ben muzikant. Toen ik in Ledeberg ging wonen, wilde ik graag contact leggen met andere muzikanten in mijn buurt. Hieruit is een orkest gegroeid, de Ledebirds, met ondertussen 30 muzikanten. Vanuit deze werking kreeg ik de vraag om ook initiatieven voor kinderen op te zetten en talenten te spotten. In Ledeberg is er geen muziekschool en er kon een tijd lang geen worden opgericht. Dus organiseerde ik initiaties op school rond dans en muziek. Ondertussen werken we elke week vanuit een garage in Ledeberg.

De garage was eerst gekraakt, nu krijgen we die ter beschikking van de Stad Gent. Momenteel gaan al onze werkingsmiddelen naar de projecten met volwassenen. Het werk met de kinderen doe ik als vrijwilliger.” (Mattias Laga, Ledebirds)

Persoonlijke missie

Ondanks de grote verscheidenheid zien we ook veel gemeenschappelijke kenmerken bij deze initiatiefnemers. Ze delen bijvoorbeeld een grote drive, ondernemingszin en vindingrijkheid. Initiatiefnemers vereenzelvigen zich dikwijls met hun werking en investeren ontzettend veel energie in hun initiatief, vaak op vrijwillige basis of in een onzeker (beroeps)statuut.

Ze vertrekken vanuit een persoonlijke missie om een antwoord te bieden op de moeilijkheden en problemen waarmee hun doelgroep of wijk kampt. Ze kunnen niet langer verdragen dat er zoveel talenten en mogelijkheden onderbenut en ondergewaardeerd blijven. Ze stuiten op thema’s en doelstellingen die niemand lijkt op te pikken.

Daarbij botsen ze telkens op een mismatch met het bestaande aanbod. Het aanbod dat nodig of wenselijk is, bestaat niet (in hun ogen) of is niet voldoende beschikbaar.

“Vijf jaar geleden kwam ik voor het eerst in contact met Kilalo, een Antwerpse vereniging voor jongeren met een Afrikaanse afkomst. Dat was een echte eye-opener. De jeugdverenigingen in Vilvoorde hadden allemaal dezelfde structuur en hetzelfde soort aanbod. Het waren allemaal jeugdbewegingen zoals Scouts en Chiro. Een vereniging voor jongeren met een migratieachtergrond bestond er niet. Ik wou een nieuw initiatief opstarten in het Vilvoorde jeugdwerklandschap.” (Lieven Kandolo, Kolamela)

Herkenbaarheid

Ze blijven niet bij de pakken zitten. Ze creëren zelf een aanbod dat tegemoetkomt aan de noden en behoeften van de mensen die ze willen bereiken. Ze ontwikkelen hiertoe een eigen aanpak, die anders is dan de gebruikelijke manier van werken. Ze bouwen die aanpak op vanuit persoonlijke ervaring en intuïtie. Hierdoor slaat hun aanpak aan.

Ze bereiken specifieke doelgroepen die voor anderen zeer ontoegankelijk lijken. Herkenbaarheid en vertrouwen spelen daarin een belangrijke rol. Initiatiefnemers en deelnemers vinden een gemeenschappelijke taal en een gedeeld referentiekader. Dezelfde achtergrond maar even goed een gedeelde passie zorgt ervoor dat mensen elkaar begrijpen. Zo ontstaat er een aanbod dat echt op maat is.

“Een voorbeeld van een sociaal-sportieve praktijk die ontstond als een reactie op een ontoegankelijk aanbod is Refugee Football Club Syriana (RFC Syriana). Een sportinitiatief voor en door Syrische mensen op de vlucht. RFC Syriana wil via zelforganisatie bijdragen aan een positieve beeldvorming over vluchtelingen. (…) Als we kijken naar de ontstaansgeschiedenis van RFC Syriana, dan valt op dat de reden voor de opstart van deze sportvereniging vooral kwam omdat Syrische vluchtelingen zich niet herkenden in het bestaande ‘reguliere’ sportverenigingsaanbod. Daarom startten de initiatiefnemers zelf een vereniging op die allicht niet helemaal meer voldoet aan het klassieke beeld van de sportvereniging.

RFC Syriana is dan wel een sportclub, maar men kan het even goed beschouwen als een soort sportieve zelforganisatie met specifieke sociale motieven of als een burgerinitiatief. Het opnemen van deze hybride of meervoudige identiteit maakte het deze sportvereniging niet gemakkelijk, en er kwamen diverse hindernissen kijken bij het ‘gedwongen’ formaliseringsproces om een ‘echte’ club te zijn.” (Pieter Smets, 2019)

Vanuit die grote betrokkenheid op een doelgroep groeit dikwijls een werking die opereert op het snijvlak van verschillende beleids- en levensdomeinen. Dit vloeit bijna logisch uit het feit dat ruimteclaimers hun aanbod enten op de wensen en noden van hun doelpubliek. Vanuit de vrije tijd leggen ze bruggen naar welzijn, onderwijs of tewerkstelling.

Voor hun doelpubliek groeien ze uit tot een rolmodel. Het zijn vaak charismatische persoonlijkheden, maar ook hun persoonlijk engagement inspireert. Ze bouwen informeel een groot persoonlijk netwerk uit dat bijdraagt tot hun succes. Al zijn er ook initiatiefnemers die net door hun brugfunctie in geen enkele gemeenschap meer volledig thuishoren.

Autonomie

Sommige initiatiefnemers bouwen in alle stilte hun aanbod uit, zonder aanspraak te maken op erkenning of subsidies. Anderen zoeken vanaf de zijlijn naar een plek in het bestaande speelveld. Sommigen banen daarin zelf hun weg. Ze dienen een projectdossier of een subsidieaanvraag in en ze gaan op zoek naar samenwerking. Anderen hebben steun nodig om wijs te geraken uit de wirwar aan actoren, subsidie- en erkenningssystemen.

Opvallend is dat initiatiefnemers veel belang hechten aan hun autonomie. Ze willen vooral hun eigen initiatief uitbouwen, van onderuit en op hun eigen manier. In eerste instantie zoeken ze naar een locatie om hun activiteiten te organiseren en naar de broodnodige werkingsmiddelen.

Omdat ze werken met mensen die het niet breed hebben en omdat ze zelf evenmin kapitaalkrachtig zijn, kloppen ze voor de nodige middelen en infrastructuur aan bij de overheid. Na verloop van tijd kan er ook een nood groeien voor personeelssubsidie. 

Pioniers in een verkaveling

Door hun zoektocht naar ondersteuning komen deze initiatiefnemers terecht in een speelveld waar andere, meer gevestigde organisaties reeds ruimte hebben ingenomen. In principe willen nieuwe initiatiefnemers gewoon hun eigen werking uitbouwen, naast en liefst wat uit het vaarwater van het bestaande aanbod. Maar die plek in het landschap wordt hen niet zomaar gegund. Het feit dat ze ook aanspraak maken op ondersteuning zorgt voor wrijving met bestaande spelers. Daarom benoemen we deze personen en organisaties als ‘ruimteclaimers’.

Op vlak van infrastructuur komen ruimteclaimers dikwijls achteraan in de rij terecht. Een sportinitiatief kan misschien wel beroep doen op de gemeentelijke sporthal, maar enkel op een weekavond tussen 22 uur en 23 uur, want alle andere plaatsen zijn al bezet.

Ruimteclaimers zijn eerder aangewezen op de private huurmarkt of werken vanuit afgedankte lokalen. Soms slaan ze zelf aan het renoveren, met erg beperkte middelen.

Ook ontdekken ruimteclaimers snel dat veel van de bestaande subsidiereglementen niet op hun leest zijn geschoeid: de instapdrempel is te hoog, ze voldoen niet aan alle voorwaarden, alle middelen zijn reeds verdeeld, ze passen niet netjes in een hokje … De erkenningsvoorwaarden, criteria en procedures zijn immers afgestemd op de gevestigde spelers.

“Het is moeilijk om financiële ondersteuning te krijgen van de gemeente. Er lijkt altijd wel een reden om aan ons te twijfelen: we zijn niet bekend genoeg, onze plannen zijn te vaag, ... Het stadsbestuur lijkt nog niet open te staan voor een nieuw jeugdinitiatief als het onze. Ze houden zich meer vast aan het soort jeugdwerk dat ze kennen.” (Lieven Kandolo, Kolamela)

Zeker in de beginfase beschikken ruimteclaimers niet altijd over de nodige omkadering, vaardigheden en specifieke kennis om goede subsidiedossiers te schrijven en ze hanteren een ander jargon dan gebruikelijk in de sector. Ze komen zelden meteen in aanmerking voor structurele subsidies.

Ruimteclaimers zijn daarom sterk aangewezen op projectmiddelen, crowdfunding en sponsoring vanuit de gemeenschap. Ze ontpoppen zich tot creatieve en flexibele overlevers, in een constante strijd voor middelen. Zelf worden ze er alvast niet rijk van. Hun situatie blijft precair.

'Minder professioneel'

Overheden en centrumspelers nemen in eerste instantie een afwachtende, wat argwanende houding aan tegenover deze nieuwe spelers. Wie zijn deze mensen? Wat zijn ze precies van plan? Ze worden niet meteen ernstig genomen en soms zelfs gepercipieerd als minder kwaliteitsvol of minder professioneel.

“In relatie tot andere organisaties stellen de initiatieven dat hun manier van werken regelmatig in twijfel wordt getrokken: door een grote flexibiliteit (die voortkomt uit het vraaggerichte) zijn ze erg veranderlijk en moeilijk vast te pinnen. Daardoor wordt hun expertise niet altijd als volwaardig aanzien. Dit zet vaak spanning op de samenwerking met andere organisaties.” (Cools, Wouters & Oosterlynck, 2019).

Initiatiefnemers vragen ruimte en erkenning voor hun manier van werken. Maar hun aanpak wordt met dezelfde maatstaven beoordeeld als die van gevestigde spelers. In vergelijking met de gangbare normen en gebruiken verloopt hun werking echter minder gestandaardiseerd, eerder organisch, vraaggestuurd en soms last-minute. Die organische bottom-up werkwijze sluit echter juist aan bij hun doelpubliek.

De vraaggerichte aanpak speelt in op hun noden en behoeften. In het informele en ongepolijste van deze initiatieven vinden ze een vrije ruimte. Ze kunnen een praktijk naar hun hand zetten die nog niet gekristalliseerd is of ‘verkaveld’ werd door een bepaald instituut.

“Ik werk vooral in Brussel met vrouwen uit maatschappelijk kwetsbare buurten. Elke groep heeft een eigen identiteit die maakt dat ik mijn methodiek telkens moet aanpassen. Voor ik met een groep begin, maak ik een soort mapping. Wie zijn de vrouwen met wie ik ga werken? Vanwaar komen ze? Het is echt een zoektocht hoe ik kan inspelen op de noden en behoeften die leven in de groep. Het eindproduct is een theaterstuk gebaseerd op de persoonlijke verhalen van de vrouwen zelf.

Het is elke keer weer prachtig om te zien hoe de vrouwen zichzelf overstijgen in durf en zelfzekerheid. Natuurlijk kan het krachtiger en esthetischer zijn om theater te maken met professionelen. Nu zie je soms hun zenuwen of is hun spel wat kort door de bocht. Maar dat vind ik net mooi.” (Sarah Avci, Palhik Mana)

Bovendien schuilt er achter de schijnbare chaos een fijnmaziger patroon dan een buitenstaander op het eerste zicht zou vermoeden.

“Shoot is een straatvoetbaltoernooi dat jaarlijks wordt georganiseerd door twee Antwerpse jeugdwerkorganisaties: Kras Jeugdwerk en JES. Jonge straatvoetballers uit verschillende Antwerpse buurten gaan er in competitie met elkaar. Op het eerste zicht zou de niet geïnformeerde voorbijganger weinig organisatie achter dit evenement vermoeden. Het lijkt alsof jongeren voetballen op een doorsnee pleintje, terwijl andere buurtbewoners het tafereel louter gadeslaan. Dit klopt niet.

Ik merkte dat veel op het eerste zicht “lummelende” personen aan de zijlijn een regulerende rol opnamen, zodat dit toernooi ook door de buurt gedragen werd. Ik moest er zelf enkele Shoot-edities over doen om te begrijpen dat deze sleutelfiguren zo’n ingrijpende rol hebben. Deze personen droegen bijvoorbeeld geen onderscheidende kleding zoals een scheidsrechter dat draagt en ze waren als individu evenmin direct zichtbaar verbonden als verantwoordelijken van een groep. Maar na verloop van tijd viel het me op dat deze personen wel door iedereen gekend waren en dat ze direct ingrepen als iets niet verliep zoals het volgens hen hoorde. Iemand die toeschouwer leek, gaf enkele jongeren de opmerking om aan de zijkant te blijven tijdens de wedstrijd, een andere persoon greep in wanneer er een conflict was tussen twee jongeren.” (Pieter Smets, 2019)

Het is ook niet evident voor overheden en meer gevestigde organisatie om zich te verhouden ten aanzien van nieuwe spelers, die zich nog moeten bewijzen. Het ontbreekt aan strategieën en scenario’s om deze nieuwe spelers een plek te geven.

Bestaande afspraken en subsidiereglementen kunnen niet in 1-2-3 worden bijgesteld. En het loont niet altijd de moeite om een aangepast systeem uit te dokteren voor elke nieuwe, soms moeilijk te plaatsen speler die komt piepen in het landschap.

Status quo doorbreken

Ruimteclaimers doorbreken ook de status quo met hun ongebruikelijke, soms onorthodoxe aanpak. Dat zorgt voor onrust. Hun aanwezigheid en werkwijze is impliciet ook een soort vingerwijzing naar het bestaande veld. Ze leggen lacunes en onvolkomendheden bloot in het bestaande aanbod en doorprikken de pensée unique over wat werkt en niet werkt.

Wanneer hun initiatief succes boekt, krijgen ruimteclaimers meer erkenning van de overheid en van de gevestigde spelers. Maar ondanks hun succes en alle lof die hen wordt toegezwaaid, kunnen ruimteclaimers toch niet meteen rekenen op medewerking.

Soms worden ze ronduit tegengewerkt. Diensten of organisaties gaan eerder de concurrentie met hen aan. Ze kopiëren (elementen uit) hun werking, proberen deelnemers af te snoepen of nieuwe initiatieven volledig in te lijven.

Ruimteclaimers krijgen vragen tot samenwerking, maar daarin worden ze vooral gecast als toeleider en geldt de betrokkenheid van de gevestigde speler vaak onuitgesproken als een kwaliteitsgarantie. Samenwerking tussen nieuwe en gevestigde spelers leidt zelden tot een gelijkwaardig partnerschap en ook financieel wordt de koek niet altijd fair verdeeld.

Een plaats aan de tafel

Ruimteclaimers worden ook uitgenodigd om aan te schuiven aan allerlei vergadertafels en om deel te nemen aan evenementen. Dit plaatst hen voor een dilemma. Aan de ene kant willen ze bruggen slaan naar de rest van de sector en de noden van de doelgroep vertolken. Ze zijn blij met een plaats aan de tafel en ze hopen zo de positie van hun werking te versterken. Ze waarderen dat er met hen wordt gepraat en niet over hen.

“Mijn engagement vertrekt vanuit een nood aan vertegenwoordiging. Wij zijn hier ook geboren en opgegroeid en we verdienen ook een plaats aan de tafel om mee beleid te maken. Ik doe het ook voor mezelf, voor een hogere sociale mobiliteit en meer sociaal kapitaal. Maar ik zie het ook als een vorm van erkenning en waardering. We zijn toch niet minder waard dan andere Belgen?” (Lieven Kandolo, Kolamela)

Tegelijk willen ruimteclaimers zoveel mogelijk actief blijven in de werking. Hun aanwezigheid op het terrein is vaak vereist. Ze dragen de werking en kunnen die niet zomaar delegeren naar anderen. Het vertegenwoordigingswerk kunnen ze evenmin uitbesteden, daar hebben ze de mankracht niet voor.

Veel van die vergaderingen vinden bovendien plaats tijdens de kantooruren. Wie een vaste job heeft, moet dan verlof nemen. Daarom moeten nieuwe spelers vaak verstek geven op vergaderingen en zien ze ook kansen aan hun neus voorbijgaan richting gevestigde spelers.

De uitnodiging om mee te vergaderen, betekent bovendien nog geen toegang tot een machtspositie. Ruimteclaimers krijgen de vraag om oplossingen aan te reiken binnen een kader dat door anderen wordt vastgelegd. Ze mogen een afgebakende rol vervullen in een scenario dat door anderen wordt uitgetekend. Ze worden geacht om dankbaar te zijn voor de kansen die ze krijgen en constructief mee te werken. Ruimteclaimers worden geïnstrumentaliseerd om doelstellingen op vlak van diversiteitsbeleid te halen.

“Vaak is hun taak het contact met de beoogde doelgroepen, maar dienen ze tegelijk als buffer tot de centrale macht. Ze assimileren tot woordvoerders van de instelling, maar intern blijven het hun witte leidinggevenden die de echte beslissingen nemen.” (Wouter Hillaert, 2019)

“Vaagweg herinner ik mij nog dat ik had gezegd dat we moesten opletten ‘dat onze lichamen, onze gekleurde lichamen, niet deel zouden worden van een soort diversiteitscampagne, aanwezig zonder inspraak.’ Een ‘token’ heet dat dan. Emma-Lee Amponsah, mijn partner in crime bij Black speaks Back, noemde het ooit ‘het herkoloniseren van onze lichamen’ om de participatie- of ‘diversiteits’boxjes aan te tikken.” (Heleen Debeuckelaere, 2019)

We zien ook dat gevestigde spelers ruimteclaimers in dienst nemen omwille van hun expertise én achterban of dat ze hen de mogelijkheid aanbieden om hun praktijk te ontwikkelen onder de vleugels van een gevestigde werking. Maar ook hier is de samenwerking niet altijd een succes. De nieuwe werkwijze botst met de gangbare praktijken en kritische opmerkingen worden niet altijd gewaardeerd.

Ruimteclaimers krijgen het etiket van eigengereid, lastig, onhandelbaar, onprofessioneel en zelfs polariserend. Ook in progressieve kringen en organisaties botsen ze op starre en logge structuren, intimidatie, seksisme, racisme en machtsmisbruik. Het mechanisme van centrum en periferie blijkt in de praktijk erg hardnekkig. Weinigen slagen erin om het te doorzien én te overstijgen.

Eigenaarschap

Ruimteclaimers ontwikkelen verschillende overlevingsstrategieën in hun contact met gevestigde spelers en belangen. Sommigen nemen naar de buitenwereld het gangbare discours over, maar doen in de praktijk hun eigen ding. Anderen proberen van de radar te verdwijnen en in de luwte hun eigen werking verder uit te bouwen.

Er zijn ook ruimteclaimers die de gevestigde structuren volledig de rug toekeren en (terug) op eigen kracht in de eigen vertrouwde kring verder werken. Ze proberen zo het eigenaarschap terug te winnen. Maar evenzeer zijn er ruimteclaimers die de confrontatie blijven aangaan met de bestaande structuren en geen blad voor de mond nemen.

Demos betreurt dat ruimteclaimers het zo moeilijk hebben om een plek te vinden in het bestaande landschap. Ze bereiken mensen die anders niet participeren en ze ontwikkelen vernieuwende manieren om hen te betrekken. Maar die participatie wordt te weinig gezien en zelden ernstig genomen.

Ruimteclaimers verwachten dat de overheid hun initiatief op een eerlijke manier ondersteunt op het vlak van infrastructuur, middelen, informatie en promotiemateriaal. Ze rekenen op subsidiemogelijkheden die aansluiten bij de verschillende ontwikkelingsfasen van hun initiatief. Het gaat dan vooral over budgetten die de overgang van een prille en jonge organisatie naar een structureel erkende werking opvullen. En ze willen dat de overheid weggaat van het silo- en hokjesdenken.

De uitdaging voor de overheid ligt er dan ook in om over verschillende beleidsdomeinen heen dergelijke initiatieven in hun geheel te kunnen bekijken.

“Door te koken creëer ik verbinding tussen kunst en cultuur en mensen die minder kansen krijgen. Achter de schermen van cultuurcentra, festivals en optredens zorgen we voor de catering. Mensen met een handicap of mensen die in armoede leven koken mee, bedienen de artiesten en komen zo in contact met de culturele sector en vice versa. De vele contacten met kunst en kunstenaars wakkert bij de koks ook de goesting aan om zelf creatief aan de slag te gaan. Dus organiseren we creatieve workshops. Maar koken brengt ons ook bij gezonde voeding, duurzame landbouw en ecologie. Zorg, creativiteit, duurzaamheid,… in mijn hoofd hoort dat allemaal samen, maar als ik subsidies aanvraag, moet ik het allemaal terug in hokjes steken.” (Ilse Maes, Muna/Het Steger)

We betreuren ook dat slechts een handvol organisaties in het centrum zich fundamenteel bevragen over hun positie en verhouding tegenover de periferie. Tegelijk willen we niet enkel met de vinger wijzen. We beseffen ook dat het probleem eerder systemisch is en dat veel gevestigde spelers onvoldoende worden ondersteund om de kloof tussen centrum en periferie te overbruggen.

Realiseren van participatie

Het ontbreekt vandaag duidelijk aan instrumenten en (beleids-)ruimte om nieuwe spelers te erkennen en ondersteunen. Ook al zijn er veel goede intenties, toch blijft het zoeken naar manieren om ruimteclaimers een volwaardige plek te geven in het lokale of sectorale landschap. Dat vergt echter grondige veranderingen in de wijze waarop subsidies worden verdeeld en ondersteuning wordt aangeboden.

Die wijzigingen zijn zo fundamenteel dat ook gevestigde spelers ze niet op eigen houtje kunnen veranderen. Je neemt bijvoorbeeld niet zomaar de ondersteuning op van een nieuwe organisatie als je convenant stelt dat dit niet tot je kerntaak behoort.

Niettemin is het wel een nuchtere vaststelling dat de dialoog tussen ruimteclaimers en centrumspelers nog niet gelijkwaardig verloopt. Werken aan een inclusieve samenleving betekent nochtans “…inviting those who have been left out (in any way) to come in, and asking them to help design new systems that encourage every person to participate to the fullness of their capacity as partners and as members” (Forest en Pearpoint, geciteerd door Sami Zemni en Joachim Ben Yakoub, 2019).

Ruimteclaimers wijzen op de lacunes in het aanbod en brengen concrete en werkbare oplossingen aan. Ze realiseren participatiekansen waar anderen hun tanden op stuk bijten. Mogen ze niet slagen in hun opzet, vragen we ons soms af. Gaat het behoud van de status quo voor op het realiseren van participatie?